Proefondervindelijke bevindingen De NIAS-community

16 januari 2021

Hoe stamp je een gemeenschap uit de grond? En lukt zoiets in tien maanden, of zelfs in vijf? Die vraag wordt elk (half) jaar weer proefondervindelijk onderzocht op het Netherlands Institute of Advanced Studies (NIAS-KNAW), gevestigd in het oudste, 17e-eeuwse deel van Amsterdam; dezelfde buurt, ook aan de Wallen, waar ik tijdens mijn studentenjaren bivakkeerde (1981–1988).

Stephan Sanders bij de opening van het academisch jaar. Fotograaf: Almichael Fraay.

Zoveel jaren later begin ik op 31 augustus 2020 aan een fellowship van vijf maanden. En dat niet alleen, ik keer ook terug naar een jeugd, waaruit de dingen inmiddels verplaatst zijn en grondig herzien. Dat ouwe cafeetje in de Damstraat? Weg. De Damstraat zelf: veel meer toeristen dan junks, en dat was vroeger omgekeerd. Ikzelf: allang afgestudeerd, geen actief lid meer van de ‘academische gemeenschap’ – die bestaat per acclamatie. Nu ben ik als schrijver, als ‘Guest of the Director’ maar liefst, terug op de plekken waar ik ooit colleges volgde en als kandidaats-assistent colleges gaf. Verloren jeugd, verloren academische carrière, maar toch ook het ongelooflijk aantrekkelijke idee dat alles opnieuw kan beginnen.

Mijn oude buurt, de dingen die verdwenen, maar vooral: een nieuwe plek. Een keurig afgemeten kantoortje, met bureau, computer en telefoon, uitzicht op een binnentuin. En naast mij en tegenover mij allemaal buren aan eenzelfde gang, mensen die zich op nog geen tien passen van me vandaan bevinden: meest wetenschappers, allemaal gepromoveerd, sommigen hoogleraar aan Nederlandse of buitenlandse universiteiten (Nigeria, Canada, Duitsland, Zweden). Je komt ze tegen op de gang, bij de wc, sommigen laten hun deuren openstaan, en net als op een camping groet je vriendelijk als iemand opkijkt. De wc-rol hoeft niet onder de arm. De laatste keer dat ik op een camping stond moet trouwens in 1981 zijn geweest.

De nabijheid van zoveel mensen: je kan ze aanspreken, je moet ze misschien wel aanspreken, want de dunne muren zijn geen excuus.

En er is het gedeelde lot: even zijn we allemaal vrijgesteld om aan onze projecten te werken: de socioloog, de maritiem bioloog (!), de filosoof en de historicus. Zijn er ook gedeelde interesses? Ja zeker, maar het principe hier is dat van de schurende interesses. In de gangbare, universitaire praktijk zijn de disciplines netjes afgebakend – sociale wetenschappen hier, humaniora daar – maar inhoudelijk zijn er zoveel raakvlakken, dat die scheidslijnen ook iets kunstmatigs krijgen. NIAS onderzoekt de mogelijkheden van een ‘interdisciplinair gesprek’, om het formeel uit te drukken.

De tweewekelijkse seminars, waarin wetenschapper X. of Y. over zijn onderzoek vertelt, zijn bedoeld voor kennisoverdracht en discussie. Het blijft een genot, ‘college lopen’, zeker nu het niet voor studiepunten moet. Al die gratis informatie; bijgepraat worden door mensen die zich tien jaar hebben verdiept in hun vakgebied.

Maar als het gaat om ‘community building’ mag je toch het meest verwachten van de informaliteit: de lunches in de gemeenschappelijke ruimte, de toevallige ontmoeting in de hal, en dan is er nog de tuin, die vraagt om witte wijn en losse gesprekken.

De maritiem bioloog en ik delen een grote liefde voor de Spaanse Balearen. De tuin laat ons dat ontdekken. De Nigeriaan die gewoonlijk in Canada woont en werkt gedraagt zich meteen als een oude vriend, die toevallig vijftig jaar buiten beeld is geweest. Hulde aan het toeval, hulde aan de niet geplande, de niet-gezoomde conversatie!

Daar begon het voorzichtig op te lijken, die eerste maand in september 2020. Ik zeg voorzichtig, want de anderhalve-Covid-meter gold van meet af aan. Aan de deurklink van de wc was zo’n merkwaardige plastic flap bevestigd: daar stak je je bedekte arm doorheen en dan was je binnen. Plastic handschoentjes en desinfecteerdoekjes bij de koffieautomaat. Wijn drinken op gepaste afstand maar wel in die warme namiddagzon. Het leek een opmaat voor veel meer moois, maar die ene tuinnamiddag was de eerste en meteen ook de laatste keer.

Midden oktober ging het NIAS instituut dicht. We hielden contact per Zoom, per Teams… of andere ‘content information platforms’, maar het gelukkige toeval speelde vanaf dat moment nauwelijks nog een rol. De internationale ‘fellows’ zaten opgehokt in hun kleine slaapkamers, de cafés en restaurants in de stad sloten hun deuren, en alles wat zich informeel had moeten ontwikkelen, werd nu een taakje, een computeropdracht.

Iedereen weet waar het bij lezingen en congressen om draait: het moment na afloop, de contacten in de wandelgang, de drie deelnemers die unaniem besluiten een uur of wat te spijbelen. Gemeenschappen worden via de informaliteit uit de grond gestampt, en die informaliteit laat zich moeizaam verplaatsen naar een computer, ook al is de camera nog zo scherp afgesteld en de microfoon loepzuiver.

Het trof dat mijn eigen onderzoek een zoektocht is naar de ‘informele grenzen’ van etniciteit en kleur. Sinds enige tijd spreken wij daar ook in Nederland over in termen van ‘zwart’ en ‘wit’, met nog die ongemakkelijke restcategorie ‘Mensen van kleur’ voor al die gemengde typen, die zich niet zo één, twee, drie laten plaatsen.

Aan de hand van verschillende internationale schrijvers (o.a. Margo Jefferson, Thomas Chatterton Williams, Albert Murray, Ralph Ellison en de Nederlandse Raoul de Jong) wil ik laten zien dat de formele ‘zwart- wit’ indeling niet voldoet: etnografisch niet, en ook politiek niet. Tussen zwart en wit zit een spectrum aan kleuren. Van donkerbruin naar lichtbeige, en het gaat wat mij betreft niet aan om al die verschillende mensen kwaadschiks onder te brengen in het formele, antiracistische schema; dat is binair, zwart of wit. Terwijl er een etnisch continuüm bestaat, waarin die formele grenzen niet gelden. De kleuren en etniciteiten tikken elkaar aan – als in het kinderspelletje.

Op z’n best is NIAS een luxe camping, waar mensen zich met elkaar bemoeien over de scheerlijnen heen. Vriendelijk, geïnteresseerd, desnoods geërgerd. Dat betekent ook: over de kleurgrenzen heen, want die grenzen blijken in de praktijk geen echte grens te markeren, maar overgangsgebieden. De informele benadering werkt hier verreweg het beste.

De staf van het NIAS heeft gedaan wat in haar vermogen lag, maar Covid legde dwingend begrenzingen op. Wat restte waren de ‘formele afspraken’: computergestuurd, op veilige afstand. Het kon niet anders, maar het mooie citaat van arts, filosoof en schrijver Bert Keizer blijft gelden: ‘De ziel zit in het lichaam zoals de stemming in het feestje…’

De ziel van een gemeenschap, desnoods een campinggemeenschap van vijf maanden: daar hoort niet-geplande slordigheid bij. Ook dat is in het semester 2020/21 bij NIAS proefondervindelijk vastgesteld.