A.F.Th. van der Heijden
Het schervengericht
Een transatlantische tragedie
Wie de nieuwe, vuistdikke roman van A.F.Th. van der Heijden, Het schervengericht, begint te lezen valt van de ene verbazing in de andere. Van meet af aan voert de schrijver je mee in een verhaal dat zowel bekend aandoet als vreemd en verwonderlijk voorkomt. De feitelijke handeling vindt plaats binnen een beperkte tijd, een aantal maanden op de grens van 1977 en 1978, en een letterlijk beperkte plek: de gevangenis van Choreo in San Bernardino, De Verenigde Staten van Amerika.
Een beroemde filmregisseur moet, vanwege de aanklacht van ontucht met een minderjarig meisje, een aantal maanden achter slot en grendel. Om zich het vege lijf te redden heeft hij zich vermomd: getooid met de valse naam Remo Woodehouse betreedt hij op plateauzolen – om zijn geringe lengte te camoufleren – en met een zware baard de gevangenis. Remo wordt opgesloten in een kleine afdeling, waarin zich slechts één andere gevangene bevindt: Scott Maddox. Althans, zo noemt hij zich.
Deze Scott Maddox – al net zo’n kleine gestalte als Remo – gaat schuil achter een masker dat hij niet af kan doen: zijn hoofd is ingezwachteld met verband omdat hij op een kwade dag door een gek in brand is gestoken. Zijn gezicht is daarbij verschroeid als de kop van een lucifer. Scott en Remo krijgen de taak toebedeeld om de gangen en smerige cellen van Choreo schoon te maken. Tijdens de gesprekken die zij met elkaar voeren laten hun zwabbers een doolhofpatroon achter op de granito vloeren.
De dialogen tussen Scott en Remo vormen samen niet alleen een steekspel – met de zwabbers als zwaarden – maar ook een spiegelgevecht. Niet één labyrint, maar twee gespiegelde doolhofpatronen tekenen zich af in de zoektocht van beiden naar de ware identiteit en geschiedenis van de ander. Remo blijkt de weduwnaar van een prachtige vrouw, Sharon, die een aantal jaren tevoren op gruwelijke wijze is vermoord toen zij acht maanden zwanger was. En Scott Maddox, die zichzelf in de spiegel ‘Charlie’ noemt, beschouwt zichzelf als een politieke gevangene en vertoont kwaadaardige, messiaanse trekken.
Op dat moment weet je het als lezer zeker: ik kén dit verhaal. Van der Heijden heeft zich onmiskenbaar gebaseerd op de gruwelijke geschiedenis van Sharon Tate, de vrouw van Roman Polanski, die op 9 augustus 1969 in Beverly Hills werd vermoord door leden van de ‘Family’, de sekte van Charles Manson. Ook de beide personages komen erachter wie de ander is, wie de regisseur van het licht en wie de regisseur van het bloed. De vragen naar de toedracht van de moord en de vraag waarom Scott Maddox zijn bizarre daad heeft laten uitvoeren door zijn volgelingen, slepen je mee door het dubbele doolhof naar het onvermijdelijke einde.
Is hiermee Het schervengericht verklaard? Niet helemaal. De kracht van het boek schuilt namelijk niet in de verwerking van de feiten zelf – al toont Van der Heijden zich daarin een meester. Hij is geen literaire non-fictie gaan schrijven zoals Truman Capote in Cold blood – al valt Capote’s naam niet voor niets een keer. Nee, Van der Heijden maakte de feiten ondergeschikt aan zijn fictie en hoogstpersoonlijke obsessies en thematiek, de vraag naar de ware aard van de mens en zijn wil aan de eigen tijd en identiteit te ontsnappen.
Zo bevindt zich achter elk woord een ander woord. ‘Hurly Burly’, een hoofdstuktitel verwijst niet alleen naar Manson’s ‘Helter Skelter’, maar is ook een liedje van The Beatles én een citaat uit Shakespeare’s Macbeth – dat weer door Polanski is verfilmd. Die kwaliteit van Van der Heijden, de tintelende metaforiek, het oog voor het betoverende detail en de kracht om al die details tot een nieuw, ingenieus en mythisch verhaal te smeden, maakt het lezen van Het schervengericht tot een duizelingwekkende ervaring.