Arnon Grunberg
De joodse messias
Gitzwarte zegetocht van de onzinnigheid
‘Omdat zijn grootvader met oprecht enthousiasme en veel vertrouwen in de vooruitgang de SS had gediend, wilde de kleinzoon ook een beweging met enthousiasme en vertrouwen in de vooruitgang dienen.’ Aldus wordt het startschot afgevuurd voor een slapstickverhaal met een navrant kantje. De beweging die de 16-jarige Xavier Radek, geïnspireerd door het daadkrachtig idealisme van zijn grootvader, namelijk gaat dienen is het zionisme. Liever gezegd: hij stelt zich tot doel de joden te gaan troosten.
Aanvankelijk denkt hij dat te moeten doen door de Grote Jiddische Roman te gaan schrijven, later verschuift zijn ideaal richting de politiek. Eerste praktische stap richting jodendom is in ieder geval jood met de joden te worden. Hij sluit zich aan bij de joodse jeugdvereniging in zijn woonplaats Basel, bezoekt de synagoge, wordt kind aan huis in het grote gezin van de rabbijn, en sluit een bijzondere vriendschap met diens oudste zoon, Awromele. Het grote troosten is begonnen, én lijden. Xavier verliest een teelbal als hij wordt besneden door een zo goed als blinde besnijder. De bal belandt in een potje op sterk water en wordt Koning David gedoopt. Vanaf dat moment is het hek definitief van de dam, zowel wat de tumultueuze ontwikkeling van Xavier Radek tot trooster van het joodse volk betreft, met Koning David aan zijn zijde als de reïncarnatie van de messias, als de absurditeiten die de schrijver nog in petto heeft. Radek ontpopt zich in Israël tot een politiek leider van het formaat gelijk hij-wiens-naam-niet-genoemd-mag-worden. Teruggetrokken in zijn bunker, nadat de kernwapens op scherp zijn gesteld, komt hij tot de slotconclusie dat de enige troost de vernietiging is.
In al zijn kolderiekheid is De joodse messias een gitzwarte roman. Grunberg schrijft over een hopeloze oorlog op de enige zinnige manier, namelijk door de onzinnigheid te laten zegevieren. Niets is heilig, geen huisje blijft bij hem gespaard, alle zogenaamde identiteiten gaan op de schopstoel, of het nu gaat om de joodse, de seksuele of de mannelijke. Pedofielen, autisten, antisemieten, rabbi’s, arabieren en Kierkegaard-aanhangers: hoeren en hoerenlopers zijn het, allemaal. ‘Je moet niet willen concurreren met de middelmaat,’ houdt Xavier zijn beminde Awromele voor. ‘Ik wil de mensen versteld doen staan.’ Het is zijn geestelijk vader in ieder geval wederom gelukt. Met De Joodse Messias grijpt Grunberg wat betreft verteltempo en intrige terug naar de meer kluchtige romans die hij in het begin van zijn schrijverscarrière schreef, Blauwe maandagen en Figuranten. Tegelijkertijd is het, gezien het niets ontziende wereldbeeld dat hij hier tentoonspreidt, de vraag of hij met deze ‘grote jiddische roman’ niet zijn eigen Duivelsverzen heeft geschreven.