Eerste stappen zijn vaak bepalend. Nederland was stormachtig de afgelopen week, een land dat gebukt ging onder een laag plafond van regenwolken. Maar in Praag breekt alles open, dus ook mijn gemoed. Ik ben hier voor het EKG, een tweetal avondvoorstellingen in het Archa Theater waarin Nederlandse literatuur centraal staat.
Maar dat is morgen – de eerste dag is mijn agenda leeg. Terwijl collega-schrijvers zich hebben opgesloten in hotelkamers om te werken aan spoedig te verschijnen columns, maak ik in mijn eentje een lange wandeling door de stad.
Het is toepasselijk dat ik twee boeken aan het lezen ben die handelen over wandelen door wereldsteden: Modiano’s Het gras van de nacht en E.B. White’s klassieke essay Here is New York. De laatste sla ik open wanneer ik me in een leeg restaurant aan de goulash zet. White schrijft iets dat ook voor Praag geldt.
‘[The city] carries the unexpungeable odor of the long past, so that no matter where you sit (…) you feel the vibrations of great times and tall deeds, of queer people and events and undertakings.’
Inderdaad, de nabijheid van de geschiedenis is voelbaar. Daar ging Kafka naar school, vanuit dat torentje bespiedde de geheime dienst Václav Havel, in die en die straat woonde Karel Čapek, de bedenker van het woord robot (met dien verstande dat zijn broer het woord bedacht, iets wat de geschiedenis gemakshalve onder het tapijt heeft geveegd).
Tegelijk is die nabijheid in hoge mate illusoir. Van het Praag onder het communisme is nauwelijks nog een voorstelling te maken, net zomin als van de armoede in de Joodse wijk van het begin van twintigste eeuw. Wat ik aantref op mijn wandeling is de schoongewassen versie van het historische Praag, dat ooit een streng gesegregeerd mozaïek was van joodse, Duitse en Tsjechische cultuur. Je zou zelfs kunnen zeggen dat dit een museaal Praag is, keurig aan kant, de art deco tot in de puntjes gerestaureerd, een immense photo-op voor de toeristenmeute. De illusie van verleden als handelswaar. In die zin is de stad eerder nieuw dan oud. Zeg maar: nieuw-oud. En, zeker in winkelaanbod, een doorslag van elke westerse metropool.
Maar dergelijke gedachten kunnen de pret niet drukken. Integendeel. Daarvoor is de wandeling te aangenaam, het weer te vriendelijk, de stad te fraai. Bovendien, om andermaal met White te spreken, is ‘het juweel van de eenzaamheid’, dat de solitaire wandelaar in den vreemde ten deel valt, simpelweg te inspirerend.
• • •
Er zijn schrijvers die – dankzij internationale successen – van literair evenement naar literair evenement trekken. Voor mij zijn dit soort buitenlandse aangelegenheden nieuw. Is de invulling ervan altijd anders of doorlopen we rituelen? De gehele Nederlands-Vlaamse delegatie, onder andere bestaand uit Esther Gerritsen, Peter Buwalda, Annelies Verbeke, Pieter de Buysser, striptekenaar Barbara Stok, jeugdboekenschrijvers Guus Kuijer, Francine Oomen en Benny Lindelauf en de band van Sonja van Hamel, is uitgenodigd voor een receptie in de residentie van de Nederlandse ambassadeur Eduard Hoeks. Er zijn vertalers, uitgevers, en de onvermijdelijke socialites. De ambassadeur zelf erkent weinig kennis te hebben genomen van de moderne Nederlandse literatuur – ‘ik ben blijven hangen bij Hermans, Mulisch en Van ’t Reve’ – maar zijn echtgenote, jonkvrouwe Odilia de Ranitz, is een veellezer, die optreedt als zijn literair geweten. In het verdere verloop van de avond is de ambassadeur vrij onzichtbaar, wat niet gezegd kan worden van Odilia, die in de arena van de sociale interactie een formidabele gladiator blijkt. Kleine hapjes worden onderwijl rondgebracht, en een butler – ik moet automatisch denken aan Nestor, de butler van kapitein Haddock – dringt de gasten met strenge blik alcoholische versnaperingen op. Nee wordt niet geaccepteerd. De kelen moeten gesmeerd blijven.
Ik vind het altijd lastig me in zulke situaties te bewegen. Vragen over mijn werk, die onvermijdelijk komen, wekken een soort onbestemd verzet in me op. Ik praat liever over andere dingen. Met de vriend van Sonja van Hamel heb ik het over oude fotozetmachines en de vuiligheid van zetlood. (Later blijkt hij in hetzelfde ziekenhuis in Hoogezand-Sappemeer te zijn geboren als ik, het Sint Josef, oftewel ‘bij de nonnetjes’, dit in het kader van de gemeenplaats dat de wereld klein is.) Ook heb ik een lang gesprek met de tweede man van de ambassade. We slalommen verbaal van diplomaat-schrijver F. Springer naar diplomatieke standplaatsen in Azië, van de Thaise en Japanse eetcultuur naar mogelijkheden die zich voordoen in het democratiserende Myanmar, om te eindigen bij de jammerlijke verkoop van het immense ambassadegebouw aan Hyde Park in Londen. Een prettig gesprek, al knaagt er iets, omdat ik weet dat ik eigenlijk zou moeten netwerken met de aanwezige uitgevers en vertalers. Maar dat komt ongetwijfeld nog.
Het contrast met het sluitstuk van de avond had niet groter kunnen zijn. Jaroslav Rudiš en Igor Malijevský, de presentatoren van de theateravonden, nemen ons mee naar een sauna langs de Moldau. Althans, het handjevol dat durft: van het schrijversgilde zijn alleen Esther Gerritsen en ikzelf present. Op internet leek het om een luxueuze tent te gaan, maar de praktijk is dubieuzer én charmanter. De sauna oogt als een krakershol op een schip dat vlekkerig ziet van de roest, teer en menie; de uitbater is een jonge dude onder een hanglamp waarmee je ook dubbelspionnen zou kunnen verhoren. Er klink muziek uit een mini-set (althans, tot de elektriciteit uitvalt) en er wordt bier uit een krat getrokken. Na een tijdlang te hebben gezweet in het verduisterde hok – de Nederlanders naakt, de Tsjechen tactisch in de weer met hun doeken om de momenten van ontsluiering te minimaliseren – is het de bedoeling dat we in de ijskoude Moldau springen. Om steun te hebben aan elkaar springen Esther en ik tegelijk de duistere diepte in. Helaas is er maar één trappetje omhoog, wat het ontkomen aan de kou bemoeilijkt. Net op tijd ontdek ik de heer in mezelf en laat ik Esther voor.
• • •
Het belangrijkste van de trip – voor mij, althans – is het onder de aandacht brengen van mijn werk. Ik ben, in tegenstelling tot de meeste aanwezige auteurs, niet in het Tsjechisch vertaald. De bedoeling is dat dat wel gaat gebeuren, bij voorkeur mijn roman Kinderen van het Ruige Land of het kakelverse, want pas verschenen Slaap zacht, Johnny Idaho. Het Letterenfonds heeft met dat doel een aantal vertalers uitgenodigd om met me te lunchen – zij zijn de meest logische weg naar de Tsjechische uitgevers.
Vooral met Adéla Elbel, die Esthers roman Dorst vertaalde, kan ik het goed vinden. Ze is wat jonger dan de meeste vertalers, bijna een generatiegenote, en speelt net als ikzelf in een band. Belangrijker, we ontdekken een aantal wezenlijke overeenkomsten in onze atypische jeugdgeschiedenissen. Mogelijk dat ze het een en ander zal herkennen in het autobiografische Kinderen van het Ruige Land. Ze is gehard, zoveel is duidelijk – hoe anders te verklaren dat ze hoogzwanger de trip van Brno naar Praag heeft ondernomen en zich nog vol energie in het literaire gewoel stort?
De avond staat in het teken van de eerste theatershow, EKG Of Love and the Low Countries. De zaal is afgeladen – zo’n tweehonderd bezoekers, waaronder veel studenten – en de show is levendiger dan je bij een literaire avond zou verwachten. Jaroslav en Igor houden komische tweegesprekken begeleid door hilarische diashows. Een kunstenares bouwt ondertussen een heuvel op het podium, een cadeautje voor de Nederlandse gasten en een eerste aanzet tot ‘verheuveling’ van het jammerlijk platte Nederland.
Naast verhalen van de gastheren, lezen Pieter de Buysser, Esther Gerritsen en ik korte fragmenten uit ons werk, in het Nederlands, met simultaan een vertaling op een groot scherm. Wanneer Igor vraagt of mijn werk ‘in the next future’ in het Tsjechisch zal worden vertaald, wordt het concept van een volgende toekomst een running gag. Tussen de optredens door speelt de band van Sonja van Hamel filmische muziek, voorzien van intrigerende visuals die live tot stand worden gebracht met een keur aan ouderwetse machinerie. Een geslaagde avond met alleen maar tevreden gezichten – zowel bij de gastheren, het publiek, de schrijvers en de vertegenwoordigers van het Letterenfonds. Zo levendig, divers, geestig en toch niet oppervlakkig zouden meer literaire avonden moeten zijn.
• • •
Misschien moet ik het nog even over Kafka hebben. Het is onmogelijk de schrijver in Praag te ontlopen. Hij is overal.
Tijdens mijn stadswandeling bezocht ik het Kafka Museum, dat vlakbij de Karelsbrug is gelegen, aan de overzijde de Moldau. Voor Kafka was Praag de hele wereld. Sterker nog, in zekere zin kon die wereld worden teruggebracht tot enkel het oude stadsplein. ‘Deze kleine cirkel omvat mijn hele leven,’ zoals hij ooit zei tegen zijn leraar Friedrich Thieberger. Ze stonden bij een raam van waaruit Kafka zijn oude school kon zien, zijn universiteit, het kantoor waar hij werkte, de winkel van zijn vader en het huis van zijn ouders. In het museum wordt het oude joodse deel van Praag omschreven als een ‘existentiële ruimte’, klein en beklemmend, zoals Kafka’s werk.
Met de wandelroute die ik in de museumwinkel heb gekocht, trek ik langs de plekken die een rol hebben gespeeld in Kafka’s leven. Het appartementje waar hij in 1917 tbc opliep, de ziekte waar hij de volgende zeven jaar tegen zou strijden, maakt tegenwoordig deel uit van de Amerikaanse ambassade. Ik wil een foto nemen maar wordt direct tegengehouden door bewapend personeel – een duidelijk signaal dat de neuroses van het heden belangrijker zijn dan nostalgie of literatuur. Het huis waar Kafka onder meer *Die Verwandlung *schreef, is afgebroken om plaats te maken voor het InterContinental Hotel. Andere woonadressen bestaan nog wel. Althans, soort van. In de Gouden Laan, een extreem toeristisch straatje dat deel is van het kasteelcomplex dat boven Praag uittorent, woonde Kafka kort in het kabouterhuisje dat zijn zus huurde. Daar schreef hij vooral korte verhalen die onder meer in *Ein Landartz *zijn gebundeld, een boekje dat natuurlijk wordt verkocht door het Kafka-winkeltje dat nu in het huisje is gevestigd. Het appartement waar Kafka aan *Der Prozess *begon, bestaat ook nog, al getuigt niets van Kafka’s aanwezigheid. Het ligt in de Bílkovastraat, om de hoek van Kafka’s geboortehuis, dat inmiddels een groot café herbergt. Dat café heet, hoe het ook anders, het Café Kafka. Het is gelegen aan de Náměstí Franze Kafky.
Vanavond is de volgende theatervoorstelling – deze keer met Peter Buwalda, Barbara Stok en Annelies Verbeke als gasten – en morgenvroeg zal ik weer vertrekken. Ik heb nog net genoeg tijd om het graf van Kafka te bezoeken. Maar misschien ga ik wel naar het graf van Karel Čapek. Gewoon, omdat.
Zo levendig, divers, geestig en toch niet oppervlakkig zouden meer literaire avonden moeten zijn.