weblog

Reisverslag #2: het geboortehuis van Colette

Een blauweregen van tweehonderd jaar

Kiki Coumans – 21 november 2014

Dit jaar vertaal ik precies vijftien jaar Franse literatuur, en nog steeds met erg veel plezier. Een van de vreugdevolle kanten van het vertalerschap zijn de reizen naar Frankrijk die ik mede dankzij het Letterenfonds heb kunnen maken. De reisbeurzen stellen me in staat mijn vertaalstoel af en toe te verlaten en letterlijk voet te zetten in mijn vakgebied, de Franse taal en literatuur. Meestal in Parijs, om door mij vertaalde schrijvers aan de tand te voelen over duistere passages, zinnen en woorden in hun boeken, of om research te doen in de Bibliothèque nationale. Maar ook om in boekwinkels rond te snuffelen, literaire avonden te bezoeken, Frans te horen én te spreken, en heerlijk lang door te werken.

Zo kwam het dat ik jaren geleden op de bank zat in de woonkamer van Catherine Millet – kent u haar nog? De kunsthistorica die in Het seksuele leven van Catherine M. een boekje opendeed over haar roerige seksleven – waar ze mijn konen rood kleurde door enkele gecompliceerde standjes uit haar boek te demonstreren (met kleren aan, dat wel!). Ze maakte een soort driehoek van haar been door de voet naast haar billen te leggen, “Vous voyez, quand l’homme fait comme ça, et vous, vous êtes comme ça”. (“Uh…”) Ik ondervroeg haar over de woordkeuze wat betreft geslachtsdelen (bij het vertalen van een dergelijk boek moet je bewuste keuzes maken: lul, pik, piemel of penis?) Haar antwoord: “de woorden die ik onder vrienden gebruik”. Een beetje netjes en een beetje vies, concludeerde ik, rondkijkend in het keurige huis.

En zo zat ik met de van oorsprong Afghaanse Atiq Rahimi in een café in Saint-Germain-des-Prés, waar hij me op veranderde zinnen in het boek wees, en me op zijn iPod de muziek liet horen die de inspiratie vormde voor het ritme van zijn zinnen (‘Arpeggione’ van Schubert, gespeeld door Anne Gastinel en Claire Désert, en ja, ik begreep precies wat hij bedoelde!).

Kirrende leraressen

Ook wrong ik me in bochten om aan de agente van Daniel Pennac een afspraak met de Grote Schrijver te ontfutselen, en na veel vruchteloos gemail kreeg ik te horen dat ik Pennac kon ontmoeten na een schoolbezoek in de wijk Belleville. Het boek dat ik vertaalde, Schoolpijn, ging over scholieren. Mocht ik dan misschien ook bij dat bezoekje in de schoolklas zitten? Ja, dat mocht.

In die klas werd meteen duidelijk dat hij uitstekend kon ‘levellen’ met de pubers (“Was de maaltijd – let wel, we zijn hier in Frankrijk, de kinderen eten warm op school – die ze jullie voorzetten een beetje te pruimen, jongens? Zo, stop de vragen die jullie hebben voorbereid maar meteen terug in je tas. Wat willen jullie écht weten?”) Aansluitend zou hij een uur voor mij hebben. Maar ik had buiten de kirrende literatuurleraressen gerekend, die als vliegen op de stroop waren afgekomen, om hem heen zwermden en hem meetroonden naar de dichtstbijzijnde brasserie. Ik ging maar mee in de zwerm en zorgde dat ik naast hem kwam te zitten. Zodra ik mijn vragenlijst op tafel legde, stond hij me uiterst toeschietelijk te woord en hadden de dames het nakijken. En we maakten een nieuwe afspraak voor verdere besprekingen.

Bibliothèque Nationale de France

Colette in Privé Domein

Een hoogtepunt tussen deze reisjes was een bezoekje waar ik eigenlijk een beetje tegenaan hikte. Tien jaar geleden vertaalde ik voor uitgeverij Atlas, voor de door Emile Brugman opgezette reeks ‘De twintigste eeuw’ (die helaas onlangs ter ziele is gegaan), twee boeken van Colette: Sido en Het huis van mijn moeder. Eigenlijk kende ik Colette (1873-1954) alleen van naam, maar toen ik deze boeken las waarin ze over haar jeugd schrijft, was ik verkocht. Deze schrijfster sloot ik in mijn hart.

Een paar jaar geleden wist ik De Arbeiderspers ervan te overtuigen dat ik uit het oeuvre van Colette een mooi deel in de prachtige reeks Privé Domein zou kunnen samenstellen, met een selectie autobiografische teksten die samen een beeld van haar kleurrijke leven geven. Haar jeugd heeft daarin ook een belangrijke plaats, met haar broers, ‘de wilden’, met wie ze oneindig veel in de bossen speelde, haar mysterieuze, eenzelvige zus, haar vader die een been had verloren en haar eigenzinnige, vooruitstrevende moeder, die ik soms haast interessanter vond dan Colette zelf.

Met de redactie en vertaling van dit boek ben ik nu al een tijd bezig. Ik kon er dus eigenlijk niet onderuit een bezoek te brengen aan de plaats waar dat alles zich had afgespeeld, het Bourgondische dorpje Saint-Sauveur-en-Puisaye. Maar ik ben er meestal niet zo happig op plekken uit een boek in het echt te bezoeken. Ik hou erg van Proust, maar ik hoef niet zonodig madeleines te eten in Illiers. Liever niet zelfs. In het geval van Colette was ik bang de betovering die van haar verhalen uitging, te verbreken. Wat moest ik in dat dorpje, staande voor de façade van haar geboortehuis, die ik al zo vaak op foto’s had gezien? Het huis was niet toegankelijk voor bezoekers. En het Musée Colette… Een museum over een schrijver, wat kon daar boeiend aan zijn? Wat foto’s, haar nagebouwde kamer uit het Palais Royal, waar ze het einde van haar leven doorbracht? Het zei me niet zoveel.

Poppenstraatjes

Toen ik afgelopen zomer in Parijs was voor research in de Bibliothèque nationale, ontdekte ik dat er op een steenworp van mijn appartementje bij het Place d’Italie een bus naar Colettes geboortedorpje vertrok: ’s zomers twee keer per week, ’s winters één keer. Op een beter presenteerschaaltje kon ik het bezoekje niet krijgen: twee uurtjes in de bus, nachtje slapen en weer terug. En misschien was het toch leuk even in de omgeving van het dorp rond te wandelen, waar de kleine Colette regelmatig in haar eentje rondstruinde?

Toen de bus me na een roekeloze rit langs de grote weg had neergekwakt en ik naar het dorp liep, merkte ik dat ik het toch wel bijzonder en spannend vond. En wat was het hier klein! Afstanden die in de boeken van Colette kilometers leken, bleken soms maar een paar passen te zijn. En op die school daar rechts, daar had Colette dus als kind op gezeten? En dat mooie kerkje, vreemd langwerpig, alsof het in het gras lag: door die mooie glas-in-loodramen had zij ook gekeken… Het ouderlijk huis lag op een steenworp van het popperige straatje waar ik een kamer huurde.

Huis Colette

Het Musée Colette, gevestigd in een heus kasteel, bleek verrassend informatief en mooi vormgegeven, en de tijdelijke tentoonstelling over Colette in de Eerste Wereldoorlog was prachtig verzorgd en rijk gedocumenteerd. Ik stuitte op foto-illustraties die bij een tekst horen die ik juist aan het vertalen was (deze verschijnt in het komende nummer van Tortuca). De tekst beschrijft op poëtische wijze een aangrijpende autotocht van Colette langs de slagvelden vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog. De bijbehorende foto’s had ik nog niet eerder gezien. Hier hingen ze zomaar, voor mijn neus.

Toevallige ontmoetingen

In dezelfde ruimte werd die dag juist een interessante lezing gegeven, over Colette in de Belle Epoque, door Samia Bordji, een naam die ik kende omdat zij degene is die het archief van Colette beheert (dat elders in het departement is ondergebracht). Een buitenkans om haar even te ontmoeten. In het gesprek dat ik met haar had, vertelde ze me dat ik de foto’s uit het archief – en daar zijn veel mooie, vrij onbekende foto’s bij, ik heb al een lijstje aangelegd – rechtenvrij mag gebruiken in het boek. Dat maakt het heel wat haalbaarder om een fotokatern in het boek op te nemen…

Trapportaal Musée Colette

Later die dag struinde ik opnieuw rond bij het geboortehuis om foto’s te maken. Jammer genoeg kon ik de tuin niet zien, omdat die aan de achterkant achter een hoge muur schuilging. Juist toen ik al mijn moed had verzameld om mijn uiterst behulpzame gastvrouw te vragen of ze niet toevallig de buren van het huis kende, zodat ik misschien éven een blik in de tuin kon werpen (“Nee, jammer genoeg niet”), wees ze op een man die kwam aanlopen: “Hé, daar komt Frédéric Maget aan”. Als er iemand is die je wilt tegenkomen in Saint-Sauveur (aangezien Colette zelf geen optie is), is het Frédéric Maget. Hij is behalve een Colette-kenner die meerdere boeken over Colette heeft gepubliceerd, de drijvende kracht achter de Société des Amis de Colette (en hun mooie periodiek, de Cahiers Colette), en heeft zich beijverd voor de recentelijke aankoop van het huis van de familie Colette. Voornamelijk door zijn toedoen wordt het huis binnenkort geheel in oude staat hersteld en voor het publiek opengesteld. Ik had al eens met hem gemaild over de rechten van Colettes werk, en we raakten aan de praat. Of ik misschien een kijkje wilde nemen in het huis? Hij had de sleutel. Eh, nou… Als dát zou kunnen…!

Blauweregen

Door het dorp lopend wees Frédéric Maget allerlei huizen aan en vertelde over de bewoners en hun relatie tot de familie Colette – die een wat aparte positie in het dorp had doordat ze ontwikkelder en eigenzinniger waren dan de conservatieve dorpelingen. Overigens leeft er nog steeds een zekere achterdocht onder de bewoners, die ze klaarblijkelijk hebben geërfd van hun voorouders, want uit de tijd van Colette is niemand meer in leven.

Het was bijzonder om als een van de laatsten door het huis (en de tuin) in ‘kale’ staat te lopen, vlak voor de verbouwing. In de tuin groeiden nog steeds struiken die Colette in haar boeken beschrijft, zoals een destijds(!) al honderdjarige blauweregen, die het tuinhek geheel had verbogen. Deze struik is inmiddels dus al meer dan twee eeuwen oud, maar nog alive and kicking, en hij houdt het hek nog steeds in zijn greep.

Ook bijzonder was het om in het donkere slaapkamertje van de kleine Colette te staan, dat met een trappetje vastzat aan de ouderlijke slaapkamer, wat wel symbolisch is voor de verhouding van moeder en dochter: alsof de navelstreng nooit was verbroken. In de slaapkamers zijn de behanglagen onderzocht, en op grond van autobiografische teksten van Colette is vastgesteld welk behang er destijds aan de muren hing. Zo zag ik het grijze behang met korenbloemen terug, waarvan ik de beschrijving tien jaar eerder in het Nederlands had vertaald:

Op het behang van de kamer, parelgrijs met blauwe korenbloemen, waren vlakbij het bed de sporen te zien van de lucifers die ’s nachts met achteloze ruwheid waren afgestreken door mijn zus met de lange haren.

Bossen en meren

De volgende dag maakte ik een wandeling in het bos – dampend en geurend van het onweer van de nacht ervoor – waar Colette als kind veel tijd doorbracht. Toen ik het bos inliep, zag ik wat verderop een oud, laag gebouwtje. Ik ging even kijken en zag dat het een eeuwenoud ‘lavoir’ was, een washuis dat er in de tijd van Colette zeker ook al moest hebben gestaan. Een bouwsel met prachtige balken waar ooit Colettes meisjeskleren werden gewassen door een van de dienstmeisjes die ze in haar boeken heeft beschreven.

Washuis

Mijn Colette-minnende gastvrouw – wat was ik blij dat ik juist bij haar een kamertje had gehuurd, en niet bij haar enige concurrent, het kitscherig aandoende ‘Maison Marthe’! – nam me nog mee naar een van de vele meren in de omgeving, naast een boerderij die vroeger van de familie Colette was, en waar ze de weekends vaak doorbrachten. Ze stond er bovendien op me naar het treinstation, zo’n 70 kilometer verderop, te brengen, waardoor ik nog een prachtige autorit door de mooie glooiende Bourgogne cadeau kreeg. En zo stond ik een dagje later, na een huiveringwekkende treinreis waarbij de trein bijna ontspoorde, weer op het Place d’Italie in Parijs: enigszins opgelucht, maar vooral ongelooflijk voldaan. Het vertaalt toch anders als je met je voeten op de geboortegrond hebt gestaan die in veel teksten wordt beschreven.

Het hierboven genoemde nummer van _Tortuca, #35, wordt op zaterdag 22 november om 16.00 uur gepresenteerd in Galerie Plaatsmaken te Arnhem. Verschillende vertalers en kunstenaars zullen op deze middag hun bijdrage aan dit nummer toelichten; Kiki Coumans gaat daarbij in op het nauwelijks bekende journalistieke werk van de Franse schrijfster Colette en leest haar vertaling van ‘Rijkdommen in de woestenij’ voor (o.v.)._

Uitzicht op de bossen vanuit het geboortehuis van Colette

Meer recente reisverslagen:

Schrijver

Kiki Coumans

studeerde Franse en Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en vertaalt proza en poëzie uit het Frans. Daarnaast is ze redacteur van poëzietijdschrift Awater en schrijft ze regelmatig artikelen over literatuur en vertalen. In 2000 ontving ze het Dr. Elly Jafféstipendium voor veelbelovende vertalers uit het Frans. Op dit moment vertaalt ze een roman van Jean Giono: Heuvel, en bereidt ze een Privé-domeindeel met brieven van Baudelaire voor.

Bekijk alle weblogs van Kiki Coumans