Afgelopen maand was schrijfster Anne-Ginne Goemans op Curaçao voor een aantal schoolbezoeken en een lezing over haar roman Glijvlucht. Tijdens haar reis verbaasde zij zich over de verschillen tussen Nederlandse en Antilliaanse leerlingen, de armoede op het eiland en de vervuiling van Isla, Curaçaos grootste olieraffinaderij. Maar de reis zorgt er vooral voor dat haar liefde voor de Curaçaose schrijver Boeli van Leeuwen opnieuw opbloeit. Lees hier haar verslag.
Er zit een vogel in de motor van het vliegtuig. Nou ja, zat, van de vogel zal weinig over zijn maar er is een ‘technisch probleem’ ontstaan. Dus staan we stil op het kleine vliegveld van Sint Maarten en moeten we afwachten of het veilig genoeg is om door te vliegen naar Curaçao. Dat we al sinds het opstijgen vanaf Schiphol met een vogel in de motor de Atlantische Oceaan zijn overgestoken, daar moet je als passagier gewoon niet te lang over nadenken. Maar dat is juist het probleem. Bijna vier jaar lang heb ik bij het gegeven vogel-vliegtuig-neerstorten stilgestaan. Mijn roman Glijvlucht gaat over een jongen die met zijn vader en een koppel ganzen naast een landingsbaan woont, met alle gevolgen van dien.
We weten inmiddels dat vliegtuigen en ganzen een dodelijke combinatie kunnen zijn. Wie heeft niet de spectaculaire beelden gezien van captain ‘Sully’ Sullenberger die met twee uitgevallen motoren volgepropt met ganzenvlees op de rivier de Hudson de perfecte glijvlucht maakte en daarmee 155 mensen redde. En in mijn woonplaats Spaarndam mochten we met eigen ogen aanschouwen hoe een toestel van Air Maroc vier jaar geleden brullend en rokend vlak over onze daken scheerde. De ganzenveren dwarrelden nog net niet uit de linkermotor. Linke shit dus ganzen en zuigende vliegtuigmotoren. En vanwege mijn roman zit ik nu op deze vlucht naar Curaçao waar ik een week lang lezingen mag geven op middelbare scholen. Bizar als we straks alsnog neerstorten, bedenk ik me en doe m’n best mijn latente vliegangst eronder te houden. Na ruim drie uur zwetend wachten krijgen we te horen dat het toestel door mag.
Alles is safe
Een paar uur later zet ik voor het eerst in mijn leven voet aan de Antilliaanse grond en rijd ik over de ring rond Willemstad. Mijn mond valt open. In volle glorie doemt de Isla op, de beruchte olieraffinaderij op het eiland. Ik had al veel over Curaçao gehoord. Over de witte stranden, de azuurblauwe zee, de verkwikkende passaatwind, de salsa, de snorkels, de pastelkleurige huizen. Maar de Isla wordt in geen enkele toeristische gids genoemd. Ik wist niets van de raffinaderij. Bijvoorbeeld dat die in 1915 door Shell is gebouwd en daarmee de grootste werkgever van Curaçao werd. En dat Shell in 1985 de raffinaderij voor het symbolische bedrag van 1 gulden aan de Curaçaose overheid verkocht. Een slimme zet, saneren zou vandaag de dag een slordige 800 miljoen euro kosten.
Ik ben verbijsterd over de omvang van de raffinaderij. Omlijst door een hemelse lucht, ligt het daar als een gigantisch kwaadaardig gezwel midden op het eiland. Pal naast de stad, naast woonwijken. Meterhoge pijpen braken donkere rook van de olieverwerking uit. Overal staan vaalwitte cilindervormige opslagtanks die een verouderde indruk maken. Een indringende olielucht gaat dwars door de airco van de auto heen. Uit de radio sijpelt vrolijke salsamuziek. Palmbomen en exotische eettentjes langs de kant van de weg. Op vakantie in het paradijs, wonen in de hel.
Bon Bini!
Twee dagen later sta ik met mijn boek Glijvlucht voor een groep havo/vwo leerlingen op het Maria Immaculata Lyceum. De school ligt schuin onder de Isla en dat is te ruiken. Eenmaal in de klas voel ik me een koloniaal, een enorme Makamba met mijn witte jurkje tussen de Antilliaanse kinderen. Ze zijn doodstil, afwachtend, bescheiden en daardoor voel ik me nog ongemakkelijker. Ik ben de rumoerige Nederlandse leerlingen gewend die geen blad voor de mond nemen. Op mijn vraag ‘hoe vonden jullie mijn boek?’, kunnen ze zonder blikken of blozen ‘heel stom’ antwoorden. Of ze vragen of de seksscènes in mijn boek autobiografisch zijn. Maar deze jongens en meisjes zullen niet zeggen dat ze mijn boek stom vinden of over seks beginnen. Ze bekennen ook niet dat het waarschijnlijk moeilijk was om Glijvlucht te lezen. Maar tijdens het lesuur kom ik daar vanzelf achter. Hun kennis van de Nederlandse taal is beperkt. Sinds het Papiaments in 2007 de officiële taal is geworden, is het niveau van het Nederlands drastisch gedaald.
Op het digitale schoolbord laat ik tientallen foto’s zien van de research die ik voor mijn boek deed. Een foto van mijn huis en kinderen. Een foto van de resten van een gans aangeplakt tegen de buik van een vliegtuig. Ik vertel dat ik door mijn omgeving geïnspireerd raakte voor het schrijven. Elf jaar geleden werd er vlakbij Spaarndam een nieuwe landingsbaan geopend, de Polderbaan, en de luchthaven had de omwonenden toegezegd dat ze geen last van de nieuwe baan zouden ondervinden. De vliegtuigen zouden keurig over de weilanden vliegen, niet over woonwijken. Maar de dag dat de baan openging, leek het alsof we onder een snelweg woonde. De ene kist na de andere kwam brullend en stinkend over gevlogen. Samen met buurtbewoners organiseerde ik een demonstratie in Den Haag om de uitvliegroute gewijzigd te krijgen.
De leerlingen kijken naar de protestfoto, een jongen vraagt: ‘Wat is een Castricum en een Uitgeest?’. Pas dan realiseer ik me dat Nederland voor hen heel ver weg is. Als ik over stoomgemalen vertel en de drooglegging van de Haarlemmermeer zoeken we op internet afbeeldingen op, zodat de leerlingen er een beeld bij krijgen. In plaats van een lezing over Glijvlucht, wordt het een les maatschappijleer. Ze hebben nauwelijks een idee, terwijl het merendeel van deze jongeren straks in Nederland wil studeren. Ik vraag aan hen of ze de grote Antilliaanse schrijvers lezen zoals Boeli van Leeuwen en Tip Marugg. Ze schudden hun hoofd. Staan hun boeken net als die van mij ook op de leeslijst?, vraag ik. ‘Nee, te moelijk’, zegt hun docente Nederlands.
Ik heb er nooit bij stilgestaan dat mijn boek sinds het een zogenaamde Lijster is (literatuur die middelbare scholieren voor hun boekenlijst mogen lezen), daarmee ook verplichte kost werd voor de Antilliaanse scholieren. Met de Nederlandse leeslijsten heb ik altijd moeite gehad. Ik vond het zelf als scholier belachelijk dat ik geen vertaald werk mocht lezen, omdat we kennis moesten nemen van onze eigen Nederlandse cultuur. Voor mij werden boeken pas een feest na de middelbare school, toen ik de Amerikaanse en Latijns-Amerikaanse literatuur ontdekte.
Er ging een wereld voor me open. Tom Wolfe, Annie Proulx, Joseph Heller, John Steinbeck, Gabriel García Màrguez. Geniale verhalenvertellers. De liefde voor literatuur in het algemeen overstijgt uiteindelijk de liefde voor een specifieke taal. Ons literatuuronderwijs is mij te chauvinistisch. Maar hier op Curaçao krijgt het zelfs een koloniale lading. Wat moeten deze Zuid-Amerikaanse jongeren met Karel ende Elegast (1270) of Klucht van de koe (1612). Wat is de meerwaarde van Glijvlucht als ze niet eerst kennis maken met hun eigen schrijvers die hun eigen historische identiteit zo treffend en kleurrijk weten te verwoorden?
Naarmate ik in de loop van de week meer schoolklassen bezoek, voel ik me iets minder koloniaal. Een witte jurk trek ik niet meer aan en ik vul de lesuren niet louter met mijn eigen verhaal. Ik stel vragen aan de leerlingen. Op het Dr. Albert Schweitzer College vraag ik aan een klas examenleerlingen havo/vwo of zij weleens gedemonstreerd hebben. Nee, is het antwoord. We praten over het verbod op het homohuwelijk op Curaçao en over de Isla. Wat is de meerwaarde van de raffinaderij? Werkgelegenheid? Vroeger werkten er ruim 12.000 mensen, nu nog geen 1.000. Wie heeft er last van de raffinaderij? Handen gaan de lucht in. Een jongen vertelt dat er regelmatig groene chemische drab op de ramen van zijn woning zit.
De Isla stoot jaarlijks miljoenen kilo’s zwaveldioxide uit. Dat is meer dan alle Nederlandse raffinaderijen bij elkaar. Omwonenden worden doodziek, sommige scholen moeten regelmatig dicht vanwege stank en rook. Genoeg reden voor een demonstratie, opper ik vrolijk. ‘Jullie kunnen een verschil maken op het eiland.’ Mijn handen jeuken. Kom maar op. De leerlingen lachen onwennig en kijken met een schuin oog naar de docente. Zij komt uit Nederland, zeg ik. En in Nederland zijn we gewend te protesteren.
Boeli van Leeuwen
Naast de scholenbezoeken en een lezing in de bibliotheek in Willemstad, schrijf ik voor de Volkskrant een reportage over de zeven jaar geleden overleden schrijver Boeli van Leeuwen. Vier boeken werden onlangs heruitgegeven bij uitgeverij In de Knipscheer en een verloren gewaande dichtbundel is opnieuw in druk opgenomen. In een aftandse Suzuki Swift rijd ik het eiland over, op zoek naar oude vrienden en familie. Zoals de Deen Nic Møller. De flamboyante 80-jarige eigenaar van hotel Avila. Miljoenen kopjes koffie slurpte Boeli op het terras leeg van het hotel, terwijl ministers, gedeputeerden en gewone mensen zonder gewichtige titels bij hem aanschoven voor advies of een praatje. He had compassion voor people, zegt Nic Møller over zijn overleden vriend.
Ik spreek af met de Nederlander Peter Verton, socioloog, advocaat, schrijver, vriend van Boeli en word in twee uur tijd bijgespijkerd over de sociale verhoudingen op het eiland. ‘Een derde van de bevolking leeft hier onder de armoedegrens’ , zegt hij. Dat wist ik niet. Uiteindelijk beland ik bij de dochter van de schrijver, Lily van Leeuwen. Zij spreekt liefdevol over haar vader en hoe hij op de valreep van zijn dood werd geëerd. Op zijn 85ste verjaardag kreeg Boeli van Leeuwen een oeuvreprijs van het Fonds voor de Letteren toegekend. Het was een hele happening in het gouvernementspaleis in Willemstad. ‘Ik ben nog nooit zo rijk geweest’, liet Boeli zich ontvallen toen hij 15 duizend gulden kreeg overgemaakt. Behalve het prijzengeld was er vooral de erkenning vanuit Nederland waar hij een leven lang op had gewacht, al hield hij dat verborgen. ‘Prijzen’, zei hij na de uitreiking, ‘het brengt zoveel gedoe met zich mee.’
Flensjes
Op de ochtend van mijn terugkeer naar Nederland, schuif ik aan in de studio van TeleCuraçao. De kijkers/luisteraars zijn 8 jaar en ouder. Het format is luchtig. Op de vraag wat ik van mijn bezoek vond, begin ik niet over mijn verbijstering over de vervuilende olieraffinaderij en de armoede die ik tegen kwam. Ik zwijg over het feit dat scholen hier geen budget hebben voor boeken of meubels. Ik houd het ook luchtig, maar kan het niet laten om op de vraag ‘waarom is lezen zo belangrijk?’ een kort pleidooi te houden over Boeli van Leeuwen en het belang van Antilliaanse schrijvers. Terwijl de grote Antilliaanse presentator mij innemend aankijkt, moet ik aan Boeli’s gedicht ‘Flensjes’ denken. Hier komt ie:
Flensjes
Alleen de neger kan werkelijk dansen,
alleen hij woont in zijn eigen huid.
Blanken weten nooit wat ze met hun
voeten en handen moeten doen,
die horen niet bij hun lichaam.
Denk maar aan de billen als flensjes
in de bikini’s van de blonde moedertjes
op het blonde strand van Avila beach.
Tsja, je zit erop
maar dat is dan ook alles.
Meer recente reisverslagen:
- Een blauweregen van tweehonderd jaar door Kiki Coumans
- Strips promoten in Tegnestuen Gimle door Joost Pollmann
- Het beeld wil het doek verlaten door Niña Weijers