Vertaalde literatuur in Engeland en Amerika
Van drie procent naar meer?
Victor Schiferli – 4 juni 2014
Onder uitgevers wordt vaak – op verzuchtende toon – het beroemde drie procents-verhaal aangehaald: dat is het percentage vertalingen op de gehele boekproductie (van tuinboek tot thriller) die in Engeland en de VS verschijnt, de overige 97% komt van eigen bodem. Binnen die drie procent valt de rest van de wereld. Het aandeel van Nederland kan dus – net als dat van overige kleine taalgebieden – niet meer zijn dan een paar promille. Toch is er iets gaande: er zijn veel nieuwe initiatieven op het gebied van vertalen; er zijn nieuwe, kleine, onafhankelijke uitgevers die zich exclusief richten op het uitgeven van vertalingen, en bovendien hebben ‘we’ een heuse New York Times-bestseller: The Dinner van Herman Koch, waarvan in Amerika inmiddels 300.000 exemplaren zijn verkocht (waarvan de helft e-books!).
Afgelopen voorjaar vond de jaarlijkse London Book Fair plaats, waar professionals uit vele landen elkaar ontmoeten en tegelijk boeken door de Engelse uitgevers aan het publiek worden gepresenteerd. Zo hing op de stand van uitgeverij Atlantic een mansgroot affiche van Summerhouse With Swimming Pool, de (eveneens door Sam Garrett vertaalde) opvolger van The Dinner waarvan men hoopt dat het een even groot succes zal gaan worden. Vlak voor de beurs verscheen de vertaling van Peter Buwalda’s succesvolle roman Bonita Avenue (vertaling Jonathan Reeder, Pushkin Press) – waardoor de schrijver een kleine promotietour kon doen en interviews geven, in de weken erna verschenen er juichende recensies in grote kranten en tijdschriften.

Op de beurs zelf had ik rond de vijftig afspraken, elk van maximaal een half uur, om contacten met uitgevers en redacteuren te onderhouden. Niet alleen Engelsen en Amerikanen maar ook veel Duitsers en Scandinaviërs. In onze brochure 10 Books from Holland een aantal recente hoogtepunten. Zo praatte ik veel over Boy van Wytske Versteeg, die net de BNG Literatuurprijs (… for best young novelists, zeg ik dan altijd erbij) heeft gewonnen, een verhaal waarin zowel pesten, adoptie als omgaan met het verdriet van het verlies van een kind een rol spelen, in een knappe vertelconstructie en met een spannend verhaal. Een goede vergelijking is de succesvolle roman We Need To Talk About Kevin, om aan te geven dat we hier te maken hebben met een gelaagd psychologisch boek over het leven van een tiener en de angsten (of eerder nachtmerries) van ouders. Ook de verwijzing naar het toneelstuk van Shakespeare, Richard III moet bij de Engelsen zeker worden genoemd.
Pristina, de nieuwe roman van Toine Heijmans die met zijn eerste boek de Prix Médicis Etranger in de wacht sleepte, kon op veel belangstelling rekenen.

Maar naast de boeken uit de brochure praten mijn collega Barbara den Ouden en ik ook over titels die niet in onze brochures staan omdat ze nog te nieuw zijn, of er net buiten vielen, of waar de uitgevers die zich bij ons melden weer van hun Nederlandse collega’s hebben gehoord. Of van iets oudere boeken die nog steeds volop in de belangstelling staan, zoals La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer of De beslissing van Britta Böhler, waarvan ik hoor dat de Engelse uitgever Haus Publishing een bod gaat uitbrengen dat later door de Nederlandse uitgever Cossee wordt geaccepteerd. En dan komt het bericht dat Gerbrand Bakker met The Detour opnieuw voor de IMPAC is genomineerd, de grote internationale prijs die hij twee jaar geleden al won met The Twin (beide vertaald door David Colmer en verschenen bij Harvill Secker).
Voor het merendeel van de boeken die – al dan niet op onze voorspraak – worden vertaald is steun aanwezig in de vorm van een subsidie van de vertaalkosten. Het risico dat een buitenlandse uitgever neemt door te kiezen voor een boek van een in hun land onbekende schrijver met een moeilijk uitspreekbare naam en een extra kostenpost van minstens enkele duizenden euro’s in de vorm van de vertaalkosten – iets dat ze bij een niet vertaald boek natuurlijk niet hebben – wordt door de steun van het Nederlands Letterenfonds gedeeltelijk weggenomen.
Maar wat ons het meest wordt gevraagd, is inhoudelijk en onafhankelijk advies. Zo heeft de Britse uitgeverij Portobello succes gehad met de uitgave van twee boeken van Hella S. Haasse: Oeroeg (vertaald als The Black Lake, door Ina Rilke) en The Tea Lords (eveneens vertaald door Ina Rilke), en willen ze suggesties voor andere titels van Haasse die nog niet zijn vertaald. Gelukkig hebben we het over een groot oeuvre.
Ook andere klassiekers gaan over tafel: ik bespreek de voortgang van de splinternieuwe vertaling van Multatuli’s Max Havelaar bij New York Review of Books Classics, en met Penguin het project van The Penguin Book of Dutch Short Stories dat Joost Zwagerman gaat samenstellen, en de oude vraag duikt op: waarom is er eigenlijk nog geen Engelse versie van Reve’s De Avonden? Hopelijk kunnen we daar spoedig verandering in brengen, de belangstelling is er.

Als je, zoals ik, een soort cultureel diplomaat bent, moet je rekening houden met zeden en gewoonten van andere landen en ook met een andere cultuur, zoals je die vindt in Amerika. ‘The Dutch can be terribly blunt,’ zegt de New Yorkse uitgever Peter Mayer als ik hem later diezelfde maand bezoek op het kantoor van zijn Overlook Press, ‘they don’t care about other people’s feelings.’ Ik begrijp precies wat hij bedoelt maar weet niet zeker of dat laatste ook zo is: Nederlanders zijn misschien niet onverschillig in hun directheid, de manier waarop ze dingen zeggen die in Amerika worden beschouwd als better left unsaid. Ze begrijpen op hun beurt de in hun ogen overdreven formele houding van Amerikanen weer niet; eerlijk zeggen hoe je over iets denkt wordt bij ons juist gewaardeerd als duidelijkheid, en op zijn Amerikaans afwerend doen uit beleefdheid (‘how interesting!’) wordt hier vaak niet begrepen. Aan de andere kant begrijpen zij het niet als je zelfrelativerende opmerkingen maakt – als je er zelf niet in gelooft wat je doet, waarom doe je het dan? De wereld is hard, en you’ve got to make it happen.
Zelf zeg ik dus voortdurend yes please en thank you terwijl ik een druk schema afwerk van enkele dagen New York – terwijl het PEN World Voices Festival plaatsvindt, met deelname van de al in het Engels vertaalde schrijvers Jaap Scholten en Geert Mak, die optredens verzorgen op diverse locaties in de stad. Het is een manifestatie die zich nadrukkelijk richt op internationale schrijvers, wat – zoals dat in Amerika eufemistisch heet – a challenge is.
De grote uitgevers zijn traditioneel gezien moeilijk warm te krijgen voor vertalingen, tenzij het om een Nobelprijswinnaar gaat die miljoenen exemplaren verkoopt. De gemiddelde Nederlandse – of Duitse, of Deense, of Finse – roman met een oplage van enkele duizenden exemplaren, enkele goede recensies en/of een klein literair prijsje, heeft het bij voorbaat moeilijk.
Het opvallende is dat de oplages in het reusachtige Amerika helemaal niet zo verschillend zijn van ons. Besteller-oplages kunnen natuurlijk enorm veel groter worden, maar kleinere titels hebben een vergelijkbare afzetmarkt. Nescio vond met zijn Amsterdam Stories (vertaling Damion Searls; New York Review of Books Classics, 2012) rond de 4.000 nieuwe Amerikaanse lezers, en daar was men op de uitgeverij meer dan verheugd mee. Het probleem is dat in Amerika in bepaalde gebieden weinig tot niet wordt gelezen, en dat zelfs in de grote steden – zoals op Manhattan – de boekwinkels vaak een noodlijdend bestaan leiden. De keten van Borders verdween, evenals vestigingen van Barnes & Nobles, en ook de kleinere winkels kunnen de reusachtige huur niet opbrengen.

Daarom is het des te verheugender dat er tegenwoordig naast grote uitgeefhuizen ook steeds meer kleine independents zijn, met een klein personeelsbestand of zelfs eenmansbedrijven, die zich nu met verve presenteren. Denk aan Archipelago, Melville House, Deep Vellum, Open Letter, Graywolf, New Vessel Press, bijna allemaal namen die de laatste tien jaar – sommige zelfs pas zeer recent – hun intrede op de Amerikaanse markt hebben gedaan. En ze richten zich op heel uiteenlopende namen – zo geeft Seven Stories Press een bundel essays van Tijs Goldschmidt uit, zijn bij Archipelago Press Gerbrand Bakker, Louis Couperus en Hugo Claus verschenen, en hopelijk voegen zich hier binnenkort weer meer nieuwe titels bij. Het beste bericht komt van de onafhankelijke, hippe uitgever Tin House - die gaan in 2016 een nieuwe vertaling van Turks Fruit van Jan Wolkers uitgeven (van de hand van Sam Garrett, die ook Koch en Grunberg heeft vertaald).
De vorige keer dat ik in New York was vertelden veel uitgevers dat ze ook hadden meegeboden op The Dinner van Herman Koch dat toen nog niet was verschenen. Deze keer ging ik langs Alexis Washam, die de winnende uitgever was van dit succesvolle boek. In haar kantoor, het grote gebouw van Random House op Broadway, liet ze de galley (vooruitexemplaar) zien van Summer House With Swimming Pool. Ook op haar kamer: een kruikje Corenwijn en een exemplaar van Nescio’s Amsterdam Stories dat ze overhield aan haar deelname aan het door het Letterenfonds georganiseerde Amsterdam Fellowship Program. Hoewel ze een beperkt aantal vertalingen uitgeeft, kocht ze de rechten op Bonita Avenue, dat voor volgend jaar in de planning stond, maar omdat de recensies zo goed zijn is de publicatiedatum vervroegd naar januari.

Aan het einde van de week ontmoet ik Sanneke van Hassel en Annelies Verbeke, met wie ik samen een speciaal nummer van Words Without Borders ten doop houd in een grote boekwinkel in Brooklyn. Deze avond wordt mede georganiseerd en gesteund door het Nederlandse Consulaat Generaal in New York, door Flanders House en het Vlaams Fonds voor de Letteren. Samen met de schrijver Joseph O’Neill – bekend van zijn roman Netherland, die zijn jeugd in Den Haag doorbracht en het voorwoord verzorgde bij Nescio’s Amsterdam Stories – bespreken we hoe we de avond inrichten. De korte verhalen en romanfragmenten die we uitkozen – van Mensje van Keulen tot Maartje Wortel, van Yves Petry tot Arnon Grunberg, van Walter van den Berg tot Elke Geurts – hebben het overkoepelende thema van het taboe. Vooral van een afstand bezien, in het buitenland, stonden wij altijd bekend als open en vooruitstrevend, en zo presenteerden wij onszelf ook; het thema waarmee Nederland en Vlaanderen zich presenteerden op de Frankfurter Buchmesse in 1993 was ‘Weltoffen’, oftewel open naar de wereld.
Maar is dat wel zo? De schrijvers die we uitkozen, merendeels van de jongere generatie, laten zien dat er wel degelijk taboes en gekoesterde geheimen in onze samenleving bestaan. De veelbesproken ‘vrijheid van meningsuiting’ lijkt nu soms het recht tot beledigen geworden. Ook The Dinner van Herman Koch gaat over die veelbesproken tolerantie: als je eigen kinderen een gruwelijke misdaad hebben begaan, geef je ze dan aan bij de politie of probeer je ermee weg te komen?
Maartje Wortel laat in haar verhaal een unieke Nederlandse eigenschap zien: het vloeken met ziektes zoals kanker, tyfus en cholera, iets wat bij mijn weten in geen andere taal voorkomt. De hoofdpersoon uit haar verhaal roept de hele tijd ‘Kranten!’ in plaats van ‘Kanker!’ omdat ze aan die ziekte lijdt en er een andere vloek voor in de plaats wil stellen. Zo viel er veel te bespreken die avond in Brooklyn, en tegelijk maakte een grote groep lezers voor het eerst kennis met nieuwe schrijvers uit Nederland en Vlaanderen. Slechts twee weken later trad graphic novelist en meesterillustrator Joost Swarte op het MoCCA Arts Festival zeer succesvol op samen met Art Spiegelman; deze week siert een tekening van zijn hand de omslag van The New Yorker. De totale Amerikaanse doorbraak is misschien nog niet in zicht, maar met alle succes en initiatieven is de Angelsaksische belangstelling voor de Nederlandse literatuur groter dan ooit.