Op donderdag 17 mei a.s. presenteerden zes teams van een dichter en vormgever in het Trouw-gebouw in Amsterdam nieuwe poëzie die speciaal is gemaakt voor mobiele schermen (smartphones, tablets, etc). Dichter, filosoof en essayist Maarten Doorman vormt met kunstenaars Nils Mühlenbruch en PJ Roggeband één van die teams. Al doende vroeg Doorman zich af wat poëzie is of wordt als ze de wereld ingaat op een mobiel scherm. In dit essay leest u zijn antwoord.
De afgelopen tien jaar zijn we steeds meer vertrouwd geraakt met digitale poëzie. Woorden en zinnen verschijnen en verdwijnen en vervormen op het scherm, met geluid als we willen, met animaties en wat niet al.
Het is nog helemaal niet zo makkelijk om een goed gedicht te maken als je zoveel mogelijkheden hebt, zo bleek. En was het nog wel een gedicht, als het beeld zo belangrijk werd? En toen ook echt geluid het voor het zeggen kreeg?
Alsof je ergens moest koken en plotseling twaalf nieuwe kookboeken voor je neus had, 18 kruiden die je niet kende, en vreemde pannen en lepels. Maar langzaamaan verscheen mooi werk, zoals we op de site van digidicht.nl of die van Tonnus Oosterhoff kunnen zien, en ook op buitenlandse websites.
Dit jaar kwamen het Letterenfonds en het Mondriaan Fonds met een bijzondere editie van Poëzie op het scherm die zich speciaal richt op mobiele schermen. Het idee is om digitale gedichten te maken voor smartphones, iPads of navigatiesystemen. PJ Roggeband, Nils Mühlenbruch en ik behoorden tot de gelukkigen die ermee aan de slag mochten.
Wij wilden iets maken dat specifiek voor het mobiele scherm was. Dus iets waarvoor je naar buiten moest, de wereld in en de frisse lucht, omdat je het anders net zo goed thuis achter je pc kon beleven. En dat was minder simpel dan het leek. Je kon bijvoorbeeld een digitaal gedicht maken dat bij een bepaalde plaats hoorde, met film, animatie en geluid.
Dan ging je met je iPad naar zeg de Domtoren in Utrecht om dat gedicht daar te horen, zien en lezen. Maar hoe groot was het verschil dan eigenlijk met een boek? Je kunt naar Bommel om de brug te zien en het erbij horende gedicht van Martinus Nijhoff meenemen. En daar dan beeld, film of geluid aan toevoegen, al is dat een beetje raar want was dat niet precies wat Nijhoffs woorden zelf al deden in onze verbeelding? Was er niets anders mogelijk? Iets dat door de plek waar je kwam ook gegenereerd werd, iets wat door Augmented Reality gesuggereerd werd en ook mogelijk bleek? Daar piekerden we over.
We wilden niet een QR-code plakken op een bankje in het Vondelpark of ergens op de Vaalserberg, want dan zou iemand een app moeten downloaden voor één specifieke plaats en verder had je er niets aan. Het moest om meerdere plaatsen gaan. Aanvankelijk dachten we aan een routeplanner, waarop het stratenplan in een wereld van poëzie zou worden omgetoverd, wanneer je met je auto door een of ander stad (of liever: verschillende steden) zou rijden. Maar afgezien van de verkeersveiligheid (waar wij te weinig van wakker lagen) leverde dat technisch allerhande problemen op.
Daarom sneuvelde ook het idee om poëzie uit vrachtwagens te laten rollen. Dat zou kunnen door een aantal snelwegen te definiëren met behulp van Google Maps en op die snelwegen een app te laten werken die met Layar Vision of een vergelijkbaar programma de rechthoek van de achterkant van vrachtwagens zou ‘herkennen’ en daardoor geactiveerd een vracht aan dichtregels en animatie over je zou doen uitstorten.
We dachten aan een ander weinig verkeersveilig alternatief, namelijk het hangen van een word cloud boven sommige kruispunten, een wolk van poëzie die drukte en beweging tot een totaal nieuwe ervaring zou omtoveren. Aan zebrapaden waar je je smartphone op zou richten en die na een klik je een wonderlijke wereld van het oversteken zouden binnenlokken. Maar telkens waren er technische bezwaren, om van die verkeersveiligheid nog maar te zwijgen.
Toen bedachten we de brievenbus, wonderlijke totem van twee eeuwen schriftelijk verkeer, magische box vol boodschappen, helder rood-oranje en dubbel gegleufd, ideaal herkenbaar voor de camera van een smartphone.
En zo maakten we 200 ton TNT, een app die wanneer je je telefoon op een brievenbus richt met een zachte explosie diezelfde brievenbus omtovert tot één waar poëzie uitrolt, of uit opstijgt, soms met geluid en elke dag een ander gedicht.
Maar de vraag is: is dit nog een gedicht? En het antwoord is: nee, het is beeldhouwkunst.
Alleen, wat is beeldhouwkunst in 2012? Ooit was dat een stomme vraag.
Beelden van koningen en generaals stonden sinds onheuglijke tijden hoog op hun voetstuk. Denk aan Poesjkins Bronzen Ruiter (1833), dat beschrijft hoe het standbeeld van Peter de Grote hoog boven St.
Petersburg uittorent en in de overspannen beleving van de sloeber Jewgeni als een apocalyptische ruiter dood en verderf zaait, terwijl de Neva buiten haar oevers treedt en alles en iedereen meesleurt.
Maar in de afgelopen democratische eeuw kwamen de beelden van hun voetstuk af. Ze werden abstract, als de glanzende vogels van Brancusi, of ze werden conceptueel als het urinoir van Marcel Duchamp en de Brillo Boxes (1964) van Andy Warhol. Ze losten op in het leven, zoals de The Singing Sculpture (1970) in dat van Gilbert and George, ze werden conceptueel als het urinoir van Marcel Duchamp en de Brillo Boxes (1964) van Andy Warhol. Ze losten op in het leven, zoals de The Singing Sculpture (1970) in dat van Gilbert and George, ze werden installatie binnen het museum en daarbuiten verdampten ze in de ons over al omringende beeldcultuur, in een overvloed van eindeloze reproducties.
Toch is dat einde van de beeldhouwkunst niet helemaal geloofwaardig, want in de toenemende vloeibaarheid van beelden en beeldcultuur, van hybride kunstvormen, reclame, vormgeving en andere cultuuruitingen, in een digitaliserende wereld waarin nu ook augmented reality haar intrede doet, hebben die beelden iets wat we lang hebben onderschat. Dat is hun concrete driedimensionale eigenschap van een ding-op-een-plek. Daarin ligt juist nu de waarde van de beeldhouwkunst, vooral wanneer ze in de openbare ruimte plaats inneemt en zich daartoe verhoudt.
En precies hier ontmoet de poëzie van het mobiele scherm de beeldhouwkunst. Want haar meest kenmerkende eigenschap is dat zij een ding op een plaats moet zijn om als augmented reality te kunnen overtuigen, liefst in de openbare ruimte waar ze voor iedereen toegankelijk is. Je kunt er langs lopen als langs het standbeeld van Nelson op Trafalgar Square, maar in het ideale geval kun je er alleen letterlijk omheen.
Toch is er een verschil, als je niet die QR-code op het bankje in het Vondelpark wilt maar een app die meer plaatsen verrijkt en dus ook iets bewaart van de poëzie uit een bundel. Dan zoek je een half concrete werkelijkheid, die werkelijk is van plaats maar op meerdere plekken aanwezig. En daarom een ding-op-een-plek is maar niet een ding-op-één-plek. Een massief eiken werkelijkheid die als een denkbeeldig bos van gedichten in onze wereld groeit en door poëzie op het bewegende scherm tot leven wordt geroepen.