Het thema van de Literaire Vertaaldagen was dit jaar ‘De vertaler als rentmeester’: in hoeverre zien vertalers het als hun taak de rijkdom van de doeltaal te bewaren en te ‘begieten’ met invloeden uit de brontaal? Schrikken zij ervoor terug even creatief te zijn als de te vertalen auteur, met het oog op de redacteur, de lezer of de criticus? Gaan ze bij het vertalen van ouder werk de brontaal verbeteren, opsmukken of moderniseren uit vrees dat hun vertaling de lezer anders niet zal aanspreken? En hoe gaan ze om met straattaal, schuttingtaal en opzettelijke registerbreuken?
Peter Bergsma zei in zijn toespraak niet diep op het thema te willen ingaan, om de sprekers geen gras voor de voeten weg te maaien, maar permitteerde zich desondanks één vermaning aan zijn collega’s, namelijk om als goede rentmeesters van de Nederlandse taal het vermaledijde ‘vertalen vanuit’ en ‘vertalen naar’ (in plaats van ‘vertalen uit’ en ‘vertalen in’), dat zelfs op het Amsterdamse Spui al in graniet is vereeuwigd, te vuur en te zwaard te (blijven) bestrijden. Hij bracht de aanwezigen de beste wensen over van Letterenfondsdirecteur Pieter Steinz, die om gezondheidsredenen niet bij de Vertaaldagen aanwezig kon zijn.
Annelies Jorna, gelauwerd kinderboekenvertaler Engels-Nederlands beet het spits af met een lezing getiteld Jongerentaal? Doe normaal!. Hoewel ze zei aanvankelijk moeite te hebben gehad rentmeesterschap in verband te brengen met het vak van literair vertaler, was ze tot de volgende conclusie gekomen: ‘De meeste vertalers zwemmen niet in het geld en wonen niet op landgoederen. Onze rijkdom is de táál, die onze passie heeft en ons werk is. Wij hebben een taalschat door te geven, een schat die we als belangrijke buitenbeentjes goed moeten beheren. We zitten er bovenop, maar taalrómmel gooien we in de vuilnisbak.’ Dat zij, in haar eigen woorden als ‘ouwe rot’, over jongerentaal moest spreken, vond ze allerminst paradoxaal: ‘Onze taalschat, die wij beheren en goed moeten doorgeven, de rijkdom van onze taal, waarin we door de wol geverfd zijn en waarin we steeds bijleren, kun je niet alleen aan heel jonge mensen overlaten. Zij kennen alle schoonheid en mogelijkheden van onze taal nog niet. Dat perspectief is er niet. Dat perspectief hebben wij ouderen wél. En we laten ons taalgevoel spreken met de noodzakelijke nuanceperceptie in brontaal en doeltaal. Jongeren-sprééktaal is van groep tot groep anders, en verandert van maand tot maand, zo niet eerder. Die taalveranderingen en snelle verschuivingen gaan grotendeels buiten gangbaar Nederlands om. Dat is niet per se taalverloedering of -verarming, het is taal die komt aanwaaien, en waarvan je als vertaler beter kunt afwachten of die ook weer overwaait, of zich juist inbedt in ‘gangbaar Nederlands’. Als dát zo is, kunnen we het misschien zelfs taalverrijking noemen. Is het niet zo, dan hebben we een vertaling onnodig gedateerd. Het is daarbij altijd de oorspronkelijke auteur die de regie heeft. Ik volg zijn aanwijzingen: in dit geval, hoe actueel laat hij of zij zijn personages spreken? Gaat het om een tijdsbeeld, of moet het idioom juist tijdlozer? En in alle gevallen: hoe zouden die personages dat gezegd hebben als ze Nederlands hadden gesproken?’
Arthur Langeveld, al even gelauwerd vertaler Russisch-Nederlands, ging onder de titel Van Gebroeders tot Broers – oude Russen in modern Nederlands in op zijn hervertalingen van twee titels van Dostojevski, De broers Karamazov en De idioot. Hij begon met de verhouding brontaal-doeltaal: ‘De meeste vertalers hebben een brontaal gekozen uit liefde voor die taal, literatuur en cultuur. Ze gaan graag en veel naar de landen waar die taal gesproken wordt, ze lezen alles in en over die taal, en dan gaan ze vertalen en stuiten op de doeltaal, meestal hun eigen moedertaal, dus voor velen van ons het Nederlands. Wat een stomme, beperkte, stroeve taal is dat. Niets, bijna niets van al dat mooie, fijnzinnige, geestige, dubbelzinnige, hartstochtelijke of rauwe kun je overbrengen, overal stuit je op de beperkingen van je eigen taal. Zo kun je langzamerhand een aardige wrok tegen je eigen doeltaal, je eigen moedertaal opbouwen. Ook ik, moet ik bekennen, had daar enige last van. De schellen vielen mij van de ogen toen ik mij ging bezighouden met vertalingen die uit mijn doeltaal, het Nederlands, in mijn brontaal, het Russisch, waren gemaakt, en helemaal nadat ik enkele keren gevraagd was als native informant deel te nemen aan een workshop voor vertalers uit het Nederlands in het Russisch. Lieve hemel, wat een rijke, bondige taal bleek het Nederlands en wat bleek het Russisch veel tekortkomingen te vertonen wanneer het erom ging een tekst uit deze schitterende taal over te brengen. Kortom, we kunnen nu een belangrijke vertaalwet formuleren: vanuit elke brontaal is elke doeltaal ontoereikend. Of beter: elke brontaal is altijd superieur aan elke doeltaal.’ Over zijn werkwijze bij het maken van hervertalingen zei hij: ‘Een zo tijdloos mogelijk Nederlands, dat is de strategie die ik volg. In de vertaling van De idioot heb ik me eenmaal laten verleiden tot het gebruik van ‘doei’. Op de burelen van uitgeverij Van Oorschot hebben ze het daar nog steeds over. Af en toe in zo’n vertaalproces van anderhalf jaar word je wel eens een beetje baldadig.’ Maar de noodzaak tot hervertaling is zijns inziens niet altijd zozeer de veroudering van het Nederlands, als wel de onvolkomenheid van eerdere vertalingen: ‘In veel oude vertalingen uit de Russische bibliotheek treft de enorme woordenrijkdom in vergelijking met het origineel. U zult begrijpen dat het eerste slachtoffer van deze woordenrijkdom de humor is. Humor gedijt het best bij kortheid. Wat leuk is in 10 woorden is niet meer leuk in 25 woorden. Mijn vertaling van De idioot bleek 90, ik herhaal 90 bladzijden korter dan de die van Charles B. Timmer, 663 bladzijden tegenover 752. Aangezien formaat, bladspiegel en lay-out van de Russische bibliotheek vrijwel ongewijzigd zijn gebleven, kun je dat gemakkelijk vergelijken. Het scheelt u zeker drie uur lezen.’
Het Vlaams-Nederlandse vertalersduo Iannis Goerlandt en Daniël Rovers ging onder de titel Allemaggies in op hun vertaling van The Pale King (De bleke koning) van David Foster Wallace. In deze roman, die zich hoofdzakelijk afspeelt op een belastingkantoor in Illinois, wemelt het van het Amerikaanse belastingterminologie, waarvoor Nederlandse equivalenten moesten worden gevonden. ‘Die terminologie leverde natuurlijk een vertaalmoeilijkheid op, onder andere omdat Amerikaanse lezers de brontekst ánders lezen (of anders kúnnenlezen) dan buitenstaanders. Voor Amerikanen zijn de aanwijzingen over de belastingwetgeving en de bijbehorende aangifteformulieren stuk voor stuk herkenbaar, en zo niet, dan zijn ze op z’n minst met enige moeite traceerbaar. Moeilijker nog was het overbrengen van Wallace’ specifieke vertelstijl, een mengeling van een zeer lezersgerichte spreektalige toon én syntactische complexe formuleringen van haast neurotische bewustzijnsstromen, door Wallace zelf eens omschreven als “omgekeerd Boeddhisme”. Daartoe moesten uit de krochten van het Nederlands woorden geheractiveerd worden om aan Wallace’ spitsvondige, geestige, exacte en volgens sommigen manische beschrijvingsdrift te voldoen. Door de afwisseling van stemmen en daardoor ook de registers en stijlen in de hoofdstukken, was het boek redelijk goed op te delen. Iannis deed bijvoorbeeld de hoofdstukken waar veel belastingidioom in voorkwam, Daniël de wat meer spreektalige hoofdstukken. Elke versie werd herhaaldelijk door de ander gelezen en gecorrigeerd, waarna definitieve versies nogmaals werden gecorrigeerd, een proces dat pas bij de zetproeven ten einde was. Daarna was er natuurlijk van aparte vertalersstemmen geen sprake meer, al zijn er voor de goede lezer wellicht nog verschillen aan te wijzen.’
Frits van der Meij, uitgever van Athenaeum-Polak & Van Gennep en in een vorig leven betrokken bij de Nieuwe Bijbelvertaling, ging in op De vertaler als persklaarmaker: ‘Voor een antwoord op de vraag naar het verbeteren van de brontekst wend ik mij kort tot het Grieks van het Nieuwe Testament. In het NT, zo zegt men, wordt vaak slecht geschreven, met veel Hebraïsmen en zonder veel opsmuk. Soms zelfs in ongrammaticale zinnen. In de vertalingen van de Bijbel zul je dit soort fouten en Hebraïsmen meestal niet aantreffen, met als redenering dat het niet de bedoeling was om slecht Grieks te schrijven. Ja dus, daar wordt de brontekst verbeterd. Door de wijze van tekstoverlevering (of om welke reden dan ook) staan er ook andersoortige fouten in de Bijbel, die inhoudelijker zijn, of zaken die in elk geval niet met elkaar kloppen. Dit soort fouten wordt meestal niet gecorrigeerd. Neem het verhaal van Noach: in Gen: 6:19,20 staat dat Noach “van alle dieren er twee in de ark moet brengen, om ervoor te zorgen dat die met jou in leven blijven. Een mannetje en een wijfje moeten het zijn. Van alle soorten vogels, van alle soorten vee en van alles wat op de aardbodem rondkruipt, zullen er twee naar je toe komen; die zullen in leven blijven”. Een paar verzen later, in 7:2,3, staat: “Van alle reine dieren moet je zeven mannetjes en hun wijfjes meenemen, van de onreine dieren moet je er twee meenemen, een mannetje en zijn wijfje, en van de vogels weer zeven mannetjes en wijfjes, om hun voortbestaan op aarde veilig te stellen.” In 7:8 en 7:16 gaat het dan weer om twee van elk. Dit ga je niet aanpassen, alleen al omdat je niet weet in welke richting je het zou moeten aanpassen. Je kunt het niet aan de auteur vragen. De vertaler gedraagt zich hier dus ten dele als een persklaarmaker, of misschien eerder als corrector: hij let op de grammatica, hij grijpt stilistisch in, maar daarbij blijft het dan ook. Vertalers doen allerlei handreikingen aan hun lezers, op allerlei niveaus, en ze moeten dat ook doen, om een goede Nederlandse tekst te verkrijgen. Het Nederlands dat ze schrijven, heeft invloed op de Nederlandse literaire taal als geheel. Zinswendingen die zij in hun vertalingen gebruiken, gaan langer mee dan zinnen die ze niet toelaten in hun vertalingen. Deze vorm van duurzaamheid is zeker een aspect van goed rentmeesterschap. Soms kunnen vertalers zelfs taalscheppend zijn, in vocabulaire en grammatica. Soms willen ze misschien een dam opwerpen tegen taalveranderingen. Maar ik denk niet dat ze daarin zullen slagen. Taalveranderingen laten zich tenslotte niet dwingen.’
‘Uitsmijter’ was dit keer schrijver Gerbrand Bakker, die onder de titel De koningin heeft drie kleinzoons, hoor uitweidde over zijn rol als incidenteel vertaler en veel vertaald auteur: ‘Toen Peter Bergsma mij, maanden geleden al, vroeg deze lezing te houden, zei hij erbij dat ik wel geschikt was aangezien er van mijn boeken zo veel vertalingen zijn. Daar heeft hij gelijk in, ik bedoel: in het feit dat er best wel veel vertalingen zijn. Maar of je daarmee automatisch geschikt zou zijn om een zaal vol vertalers toe te spreken? Ik weet het niet.’ Zeker is in elk geval dat zijn vertalers hem scherp houden: ‘Mijn Duitse vertaler Andreas Ecke is verantwoordelijk voor de titel van deze lezing. In het boek Juni is sprake van twee kleinzoons van koningin Juliana. Een boer met twee dwerggeitjes geeft die Juliana ten geschenke voor die kleinzoons. Op een gegeven moment, geen idee meer waarom, heb ik alles wat in het boek gebeurt één jaar opgeschoven. Dat was heel veel werk en ik zag weleens iets over het hoofd. Andreas Ecke is zó scherp dat hij mij tijdens het vertalen een mail stuurde met de opmerking dat Juliana in 1969 al drie kleinzoons had. Met als gevolg dat de Duitse versie van Juni beter is dan de Nederlandse. En David Colmer, mijn Engelse vertaler, wees me er bijvoorbeeld op dat je in Groot-Brittannië echt niet drie pakjes paracetamol meekrijgt in een apotheek, wat de hoofdpersoon uit De omweg wel voor elkaar krijgt. Ik bemoei me nooit met een vertaling, buiten antwoord geven op vragen van de vertalers. Maar de vertaling van De omweg was een ander verhaal. Ik weet nog goed dat ik David in paniek mailde – na een slapeloze nacht – dat dat boek totaal onvertaalbaar was. Het is een roman die ik misschien wel helemaal geschreven heb om een gedicht van Emily Dickinson – het motto – in hoofdstuk 61 te kunnen vertalen. In het Nederlands. Hoe kun je zoiets in godsnaam in het Engels vertalen?! David – bedaard als hij is – mailde terug dat ik de schrijver was en hij de vertaler. Het was zijn probleem en reken maar dat hij het ging oplossen. En hij heeft het opgelost.’ Gerbrand Bakker besloot zijn lezing met een etymologische quiz voor de 375 aanwezigen; wie het goede antwoord wist mocht blijven staan, de rest moest gaan zitten. Uiteindelijk stonden er nog drie aanwezigen fier overeind, die allemaal een dvd van de film Boven is het stil ontvingen.
Tot besluit van de eerste vertaaldag werd de jaarlijkse vertaalprijs van het Nederlands Letterenfonds door Tiziano Perez (adjunct directeur) uitgereikt aan Martin de Haan, voor zijn vertalingen uit het Frans en zijn inspanningen als cultureel bemiddelaar. Juryvoorzitter Annelies van Hees las daarbij de laudatio voor De Haan voor.
Op zaterdag 14 december vond in het Amsterdamse Montessori Lyceum de gebruikelijke workshopdag plaats, met als bijzondere workshops dit jaar Nederlands-Catalaans en Catalaans-Nederlands.
Aan de symposiumdag op vrijdag 13 december namen 375 mensen deel, aan de workshopdag op zaterdag 14 december 160.
De Literaire Vertaaldagen worden financieel mogelijk gemaakt door het LIRA Fonds, het Nederlands Letterenfonds, het Vlaams Fonds voor de Letteren, het Expertisecentrum Literair Vertalen en de Vereniging van Letterkundigen. De praktische organisatie is in handen van het Vertalershuis Amsterdam.
Meer foto’s:
- Fotoalbum van de Literaire Vertaaldagen 2013, gemaakt door collega Victor Schiferli, op onze Facebook-pagina.
Kort na de Vertaaldagen was Arthur Langeveld te gast bij Letteren &cetera, de maandelijkse talkshow van Cultura24 i.s.m. het Nederlands Letterenfonds, om verder door te praten over zijn nieuwe vertaling van De idioot van Dostojevski. Bekijk de uitzending op Cultura24.