Woensdag 20 november barstte voor de vijftiende maal het Wintertuinfestival in Nijmegen los: vijf dagen lang stond de oudste stad van Nederland in het teken van literatuur. Donderdagmiddag gingen drie organisatoren in gesprek over het belang van literatuurfestivals.
Het leven is al zwaar, laat de literatuur licht zijn. A.L. Snijders zei het; de Wintertuin nam het over. Vorige week boden poppodium Doornroosje, de Lindenberg, de Radboud Universiteit en het Badhuis het podium aan schrijvers en dichters, cultuur- en literatuurwetenschappers maar ook aan muzikanten en tv-persoonlijkheden. Het publiek is jong, divers en boven alles mateloos nieuwsgierig.
Er is voor ieder wat wils: de verschillende symposia, masterclasses en lezingen wisselen elkaar in vlot tempo af en met workshops van satirisch online magazine De Speld en een gastcollege van Herman Brusselmans is er genoeg te lachen. Het programma is licht, zo blijkt, maar het belang van literatuurfestivals weegt zwaar. Voor een serieuze noot toog ik naar de Refter (het campusrestaurant), waar onder leiding van hoogleraar Nederlandse letterkunde Jos Joosten drie festivalorganisatoren discussiëren over de verrijking die festivals bieden aan het Nederlandse literaire landschap.
Nadat iedereen plaats heeft genomen beklimt Wout Waanders het podium, getooid met fraaie cowboyhoed. ‘De cowboytijd is voorbij’, zo start hij zijn betoog. Het is een citaat van Pieter Steinz en verwijst naar de groeiende overheidsbemoeienis en richtlijnen waarmee literatuurfestivals, in de jaren ‘80 en ‘90 opgericht door literaire vrijdenkers ofwel: cowboys, te maken krijgen. Het is tevens de titel van Waanders’ onderzoek, dat tot het symposium leidde.
Nadat hij zijn hoed heeft weggedaan, legt hij uit dat de richtlijnen opgesteld door het ministerie van OCW met name een zo groot mogelijk publieksbereik pogen te stimuleren. Leidt dit tot concessies op het gebied van kwaliteit? Dit is de eerste vraag die Jos Joosten stelt aan Ton van de Langkruis (Writers Unlimited), Bas Kwakman (Poetry International) en Frank Tazelaar (Wintertuin).
Is het literatuurfestival ‘een compromis tussen wat je moet doen om literatuur te zijn en wat je moet doen om volle zalen te trekken’?
Nee, menen de drie organisatoren. Met name Kwakman is stellig: Poetry International maakt geen knieval met betrekking tot het programma. Wel wordt de zichtbaarheid actiever gestimuleerd. Van de Langkruis licht toe dat Writers Unlimited programmeert in het kader van een thema, en dat grote publiekstrekkers vaak een vehikel zijn. Bijvoorbeeld een groot auteur als Gerrit Komrij, die bloemlezingen van Zuid-Afrikaanse poëzie samenstelde en op Winternachten werd ingezet om drie jonge, nog onbekende Afrikaanse dichters te introduceren.
De voornaamste functie van een literatuurfestival is volgens Tazelaar laten zien waar het brandpunt ligt binnen de literatuur. Wat is er aan de hand en waar gebeurt het? In de jaren ‘80 was het literaire tijdschrift het podium bij uitstek voor experiment en ontwikkeling. In de jaren ‘90 en ‘00 vond een verschuiving plaats naar de festivals, de op het moment hun kweekvijverfunctie wederom verliezen. Dat is niet erg, festivals blijven van belang wanneer het draait om het zien, tonen en mensen interesseren voor de actuele ontwikkelingen.
En het publiek blijft komen. Het is aan de festivals om een vertrouwensband met het publiek te kweken. Het moet duidelijk een eigen identiteit profileren, herkenbaar zijn voor een terugkerend publiek en het ieder jaar waar voor zijn geld geven. Kwakman doet hen een belofte, zo vertelt hij: een jaar lang gaat hij op zoek naar de beste poëzie die hij de bezoekers op het festival voor kan schotelen. Is de klant koning? Evalueren de organisatoren jaarlijks wat voor optredens het goed doen bij het publiek? Tot op zekere hoogte, legt Tazelaar uit. Als het niks is, is het niks, ook al slaat het aan. En dat kan niet: je wil trots zijn op je product.
Je wil geen highbrow of poortwachter zijn. Maar je wil als literatuurfestival wel bijdragen aan je discipline.
En daar zit het knelpunt van het cultureel ondernemerschap, vervolgt Joosten. De festivals moeten zichzelf bedruipen, althans daar stuurden de bezuinigingsplannen van staatssecretaris Halbe Zijlstra op aan. Het succes van een jaargang werd gemeten aan economische cijfers en publieksaantallen. De waarde van literatuurfestivals laat zich echter niet vertalen in getallen. Waar het om draait is het effect, je verkoopt inspiratie. Elk festival is daarin uniek. Ieder heeft een eigen expertise en eigen belang.
Wel belicht Kwakman kort de ontwikkeling van een nieuw soort cultureel ondernemerschap. Door de bezuinigingen werden de festivals gestimuleerd om te zoeken naar alternatieve geldbronnen. Het hele jaar is Poetry International aanwezig in Rotterdam, onder meer door poëtische teksten op de schoonmaakwagens die de stad reinigen. Op die manier worden ook andere bedrijven verleid tot sponsoren. Writers Unlimited staat bekend om de maatschappelijke betrokkenheid en internationale blik, en zet zijn kennis in door lezingen aan bedrijven aan te bieden, bijvoorbeeld de Rotary Club. Auteurs die schrijven over toepasselijke onderwerpen worden ingezet tijdens bijvoorbeeld vergaderingen, waardoor deze een andere draai krijgen en er nieuwe vormen van begrip worden gekweekt.
Uit het publiek klinkt de vraag: hoe lang denken de festivals nog mee te (kunnen) gaan? Kwakman antwoordt overtuigd dat Poetry International niets van zijn relevantie is verloren. Belangrijk is echter te allen tijde te laten zien dat je onvervangbaar bent. Dit belang toon je echter niet door middel van cijfers of omzet. Wat literatuurfestivals doen is onbetaalbaar, concluderen Van de Langkruis, Kwakman en Tazelaar. De festivals versterken de literaire cultuur. Wat dat betreft zijn het zwaargewichten.
Zie ook:
Het belang van literatuurfestivals kun je niet meten, dat moet je wegen.