Reisverhalen #4: Nicolette Hoekmeijer
Worstcase-scenario of translator’s heaven
Nicolette Hoekmeijer – 15 augustus 2013
De maanden voorafgaand aan mijn vertrek naar Banff, in Canada (voluit het Banff International Literary Translation Centre) staat mijn leven voor een belangrijk deel in het teken van twee uitersten: een obsessie met geluk (de organisatie van de Vertalersgeluktournee), en een obsessie met angst (de vertaling waaraan ik werk, Odds Against Tomorrow van Nathaniel Rich – een dystopische roman die gáát over obsessies en het wezen van de angst.)
Het is allemaal zeer aan mij besteed. Onderweg maak ik me over van alles en nog wat zorgen. Ik ga de shuttlebus nooit halen, ik had de bus van twee uur later moeten reserveren. Maar dan had ik de ‘first important (!) meeting’ op zondagavond gemist. Ook spoken de waarschuwingen door mijn hoofd, waarmee ik ben overladen. Nooit in je eentje naar buiten, bijvoorbeeld. ‘Ik ga ervan uit dat je Grizzly Man hebt gezien’, heeft iemand vlak voor vertrek nog bemoedigend gemaild. Tijdens de vlucht bestudeert de man naast me om de vijf minuten de safety instructions. De man en ik weten niet tot een organisch opstaan-en-zittenschema te komen. Deze moeizame omgang met een onbekende belooft niet veel goeds: straks zit ik drie weken lang met maar liefst 25 onbekende vertalers van over de hele wereld op een soort campus.
En misschien nog wel mijn grootste zorg: wat moet ik allemaal bespreken met ‘mijn’ schrijver, Nathaniel Rich, die meteen de volgende dag al komt – hij fris uit New Orleans, ik met een jetlag. Heb ik wel genoeg vragen voor een hele week? Hoe lang is het leuk om vragen te beantwoorden als ‘how exactly do these raindrops sound when they hit the tarmac?’ Of om uit te leggen wat ik me precies moet voorstellen bij ‘the plastic teeth on the telephone’s base’? En hoeveel zinnigs kan hij zeggen over de meer wezenlijke vertaalproblemen, waarvan ik er genoeg heb – welke Engelse termen laat ik onvertaald en welke niet, in een snelle consultancywereld van de nabije toekomst? Wat te doen met woordgrapjes (morning/mourning), slogans (Foresight is always twenty-twenty), omgekeerde gezegden (Every silver lining has a cloud) of de titel, Odds Against Tomorrow. Allemaal problemen waar ik het úren over kan hebben, maar wat kan een Engelssprekende auteur eraan bijdragen? De betekenis is het punt niet, de kunst is om er Nederlands van te maken. En dat spreekt hij niet.
Kortom, in een lichte paniek word ik met een snelheid van 881 kilometer per uur op een hoogte van 10.972 meter van Amsterdam naar Calgary vervoerd. Na me maanden te hebben verdiept in rampenstatistieken ben ik ook daar niet helemaal gerust op. Ik hou me maar vast aan alle collega’s die ooit in Banff zijn geweest en met een weemoedige blik spreken van een warm bad. En ineens vraag ik me af of het wel zo erg is om tobbend en piekerend richting Banff te gaan. Misschien is het wel de ideale voorbereiding op de joint residency met Nathaniel Rich – want dit is precies waar zijn roman over gaat: het wezen van de angst, obsessies, worstcase-scenario’s. Een nogal tobberige econometrist, die zijn paniek enkel weet te beteugelen door houvast te zoeken in cijfers, blijkt zeer goed in het voorspellen van onheil en wordt door bedrijven ingehuurd om worstcase-scenario’s uit te werken – booming business.
En dan ineens ben ik er. Ik heb de shuttle bus natuurlijk gewoon gehaald, ben ruim op tijd voor de ‘first important meeting’, sta in een overweldigend mooi landschap op een reusachtige campus met rondom besneeuwde bergtoppen, krijg de sleutel van mijn kamer (bad! verstelbare bureaustoel!) en de instructie om een ‘artist card’ te laten maken.
Al tijdens de eerste, nog wat schutterige gesprekjes die avond in ‘onze’ Writer’s Lounge, is al snel duidelijk dat iedereen wordt gedreven door een grote liefde voor taal en alles wat daarmee samenhangt. Door die gedeelde belangstelling en (daardoor?) eenzelfde gevoel voor humor is het ijs snel gebroken. De volgende ochtend lijken de worstcase-scenario’s verder weg dan ooit. Als ik wakker word zie ik twee elanden voor mijn raam staan – en ik dénk niet eens meer aan de vele waarschuwingen dat niet alleen elanden met jongen gevaarlijk zijn, maar álle elanden, áltijd.
Nathaniel Rich en ik hebben elkaar in 2009 kort ontmoet tijdens het Amsterdam-New York Festival van de SLAA, en wanneer hij die ochtend arriveert lijken we de draad moeiteloos weer op te pakken. We besluiten eerst een kanotocht te maken, ‘to build author translator trust’, en omdat er in de roman een belangrijke rol is weggelegd voor een kano – Nathaniel kan dan meteen allerlei termen en beschrijvingen toelichten. Aanschouwelijk onderwijs.
Tijdens het kanoën nemen we in grote lijnen de problemen door, vertelt hij over de achtergronden van zijn roman, welke films, boeken en muziek hem hebben geïnspireerd, en over zijn voorliefde voor verrassende, oorspronkelijke beelden, enigszins onverwachte combinaties van bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord (waarmee veel van mijn vragen zijn beantwoord en melting kidneys ‘gewoon’ smeltende nieren worden). Al deze informatie geeft als het ware een extra gelaagdheid aan het boek. De rest van de week zitten we elke ochtend bij elkaar met laptop en boek, en ik merk hoe inspirerend en nuttig het kan zijn om zo intensief met een auteur samen te werken, al helemaal een auteur die vrijwel geen woord Nederlands verstaat maar het evengoed leuk vindt om de diverse mogelijkheden in het Nederlands te horen, en daar dan weer woorden uit andere talen in herkent. En het één mooier vindt klinken dan het ander. Hij vertelt wat hij voor beeld voor ogen heeft bij bepaalde personages, wat het voor mij makkelijker maakt de juiste toon te treffen. Samen proeven we alle mogelijke vertalingen van black blizzard – zwarte blizzard zou kunnen, maar dan mist de alliteratie. Hoe belangrijk is die hier? En kies ik voor alliteratie, is zwarte sneeuwstorm dan mooier dan zwarte windhoos? Qua beeld, qua klank? Hoe essentieel is de sneeuw hier? Waar ik van tevoren dacht dat hij me maar beperkt zou kunnen helpen omdat de voornaamste problemen bij een vertaling meestal niet schuilen in het begrip van de brontaal maar in het zoeken naar een volwaardig equivalent in de doeltaal, blijkt alles wat hij eromheen vertelt, tekent en laat horen (The Flaming Lips All We Have Is Now en Can Future Days) een associatieproces in gang te zetten waardoor veel Nederlandse puzzelstukken haast als vanzelf in elkaar schuiven.
Ineens zie ik onze kanotocht als een metafoor voor onze samenwerking, voor deze vertaling. Degene voor in de kano, de boegvaarder, moet vooral kracht zetten, degene die achterin zit, de hekvaarder, peddelt ook wel, maar het belangrijkste is dat hij stuurt, met de zogeheten J-stroke. Ik zat als een bezetene te peddelen om tegen de stroom op te komen, terwijl Nathaniel ergens achter me zat, waar ik hem niet kon zien. Ik werkte me in het zweet, met mijn auteur op de achtergrond – nauwelijks zichtbaar maar zeer aanwezig. Ik deed al het zware werk, of in ieder geval voelde het zo, terwijl hij uiteindelijk degene was die de koers bepaalde, die mij met kleine en subtiele aanpassingen bijstuurde. De boegvaarder is ook degene die op de uitkijk zit, die de hekvaarder attendeert op obstakels en mogelijke problemen. Maar uiteindelijk is het natuurlijk een samenspel, zonder de boegvaarder zou deze kano nooit tegen de stroom opgekomen zijn. Het vereist een soepele samenwerking om de andere oever te bereiken – de andere taal.
Door zo veel met Nathaniel over het boek te praten haal ik er elementen, betekenissen en verbanden uit waarvan ik me eerder niet bewust was. Dat geeft een extra gelaagdheid. Ik wil zeker niet beweren dat dit in alle gevallen tot een andere vertaling heeft geleid dan ik oorspronkelijk in gedachten had, maar wel tot een veel bewustere en op sommige punten rijkere vertaling.
Het intensieve contact met alle andere vertalers bewijst voor mij maar weer eens dat proberen uit te leggen wat het probleem is, vaak de sleutel is tot de oplossing. Zo zal ik nooit de avond vergeten waarop de Duitse, Bulgaarse, Turkse, Zweedse en Franse vertaalster met hun equivalenten komen van Every cloud has a silver lining, en vervolgens met suggesties voor de omkering, Every silver lining has a cloud.
Of de avond dat we allerlei gebaren vergelijken – we blijken lang niet allemaal dezelfde vingers te gebruiken om één, twee en drie aan te geven. Tarantino-fans wisten dit natuurlijk allang. Ook andere gebaren, duimen opsteken, een ooglid naar beneden trekken, zachte tikjes tegen je neusvleugel – we hechten er verschillende betekenissen aan.
Al die gesprekken, en ook de presentaties die om de dag worden gehouden, hebben me twee dingen duidelijk gemaakt: Ten eerste heeft bijna elk gesprek over vertalen zin, met wie ook, en in welke taal ook. Natuurlijk worstelen we uiteindelijk allemaal met onze eigen (taal)specifieke problemen. Zo is er de vertaler die On the Road van Jack Kerouac vertaalt naar het Quebecois, het Canadees-Frans. Kerouac gebruikte een zeer vrij en spreektalig Engels en was, naar eigen zeggen, ‘more interested in combining sounds than in making sense’. Dat dwingt je als vertaler tot ingrijpende keuzes. ‘Onze’ vertaler is in dit geval enigszins in het voordeel omdat Kerouac opgroeide in een Frans-Canadese enclave, wat sterk doorklinkt in zijn werk. Het Quebecois kan in dit geval makkelijker dicht bij het origineel blijven dan welke andere taal ook. De Spaanse vertaler van gedichten van Philip Larkin stuit op essentiële verschillen in de manier waarop graan wordt geoogst, en daardoor komt hij in de knoop met Larkins combine harvester. De vertaalster Turks die met Russel Banks bezig is, heeft onder meer het probleem dat het Turks veel minder Engelse woorden en begrippen heeft opgenomen dan bijvoorbeeld het Nederlands, waardoor de naam van de hoofdpersoon, Kid, in het Turks niet de associaties oproept die hij in het oorspronkelijke werk oproept. Hoe die associaties dan toch in de tekst te krijgen zonder dat het te geforceerd wordt? De vertaler Engels-Duits heeft het voor ons herkenbare Du/Sie-dilemma. De vertaalster Frans-Duits heeft een tekst onder handen vol ‘bewust afwijkend Frans’ en worstelt met de vraag ‘how to translate strangeness without making it overly bizar’. Daarnaast zit zij met een heel taalspecifiek probleem: hoe indigenous people politiek correct te vertalen als je het gevoel hebt dat woorden als volk en volkeren binnen de context van het onderhavige boek in het Duits (nog) te belast zijn?
Het is mooi om te zien hoe iedereen zijn eigen oplossingen zoekt, en ook wel móét zoeken, terwijl in al die taalspecifieke kwesties ook duidelijk overkoepelende en algemeen geldende, terugkerende elementen zitten, waarvan de kern vrijwel altijd is: hoe dicht moet je op de brontekst blijven zitten? En waar ligt de grens tussen vrij vertalen enerzijds en anderzijds de tekst naar je hand zetten, al dan niet om de auteur te ‘verbeteren’? Moet je wel of niet compenseren, impliceren, interpreteren, expliciteren, naturaliseren, exotiseren? Bij taalspecifieke problemen kom je (via een omweg) haast altijd weer uit bij je eigen taal.
En dat is het tweede punt, waar eigenlijk iedereen het over eens blijkt te zijn: het belangrijkste bij vertalen, in of uit welke taal ook, is dat je je niet wanhopig vastklampt aan de brontaal, dat je je niet blindstaart op een letterlijke omzetting, maar dat je de kracht van je eigen taal ten volle probeert te benutten.
Als de drie weken het einde naderen hebben we allemaal het gevoel dat we betere, of in ieder geval bewustere, vertalers zijn geworden. Ik ben de worstcase-scenario’s haast vergeten, en ik heb het gevoel dat ik van het vertalersgeluk in de translator’s heaven ben gerold. Om je drie weken lang in zo’n inspirerende omgeving en in zulk stimulerend gezelschap te kunnen wijden aan je vertaling, zonder dagelijkse beslommeringen… De Vertalersgeluktournee is onder meer opgezet om meer erkenning voor ons vak te genereren. Als ik op een van de avonden over de tournee vertel en de animatiefilmpjes (van Farida Laan, Kabo Lam en Michiel Moormann) laat zien wordt er veel gelachen en instemmend geknikt. ‘This is what we need’ is de teneur. We herkennen allemaal het verlangen om uit te dragen hoe leuk ons werk is, én om duidelijk te maken dat een vertaling altijd een aaneenschakeling is van keuzes, die bij elke vertaler anders zullen uitvallen – waardoor wij onmiskenbaar een stempel op het werk drukken. Ook in andere landen vertellen vertalers natuurlijk over hun werk, maar dat blijkt vrijwel altijd gekoppeld aan specifieke titels. Het mooie, vindt men met mij, is dat de jaarlijks terugkerende Vertalersgeluktournee een breder kader schept en zo echt het vák in al zijn diversiteit onder de aandacht brengt. Het idee en de uitvoering van de tournee verdienen zeker navolging, daarover is vrijwel iedereen het eens, maar er is altijd de praktische kant. Ook nu weer wordt duidelijk hoe bevoorrecht we in Nederland zijn met ons Letterenfonds, dat onder meer dit soort initiatieven mogelijk maakt en (mede) bedenkt. In Banff is er aan erkenning gelukkig geen gebrek. De al eerder genoemde ‘artist card’, die korting geeft op van alles en nog wat, spreekt boekdelen en zit nog altijd als een soort relikwie in mijn portemonnee. En zelfs housekeeping lijkt ervan doordrongen dat wij iets belangrijks doen. ’s Ochtends wordt er op de deur geklopt, of er schoongemaakt moet worden. Of dat je misschien net iets heel belangrijks aan het bedenken bent…? Want dan komen ze over een half uurtje wel even terug.
Iedereen lijkt moeite te hebben met het onvermijdelijke afscheid, van elkaar, van dit Vertalerswalhalla. Maar dan dreigen de worstcase-scenario’s ineens toch weer de overhand te krijgen. En hoe. Een aantal dagen voordat we allemaal weer vertrekken is er een enorme overstroming in Alberta, 100.000 mensen worden geëvacueerd, twee bergdorpen zijn geheel van de wereld afgesneden: Canmore en Banff. De snelweg is deels weggespoeld, het vliegveld is onbereikbaar. Ik denk nog even dat er dan toch wel een andere mogelijkheid zal zijn, via B-wegen, maar langzaam begrijp ik dat we echt volledig zijn ingesloten door de Rockies. Er is echt maar één weg.
Terwijl de campus volstroomt met evacués blijkt de weemoed naar het heden, het geen afscheid willen nemen, ook een vorm van luxe. Nu we niet meer weg kúnnen, willen we toch wel graag naar huis. Terwijl we overdag gewoon doorwerken, hoog en droog en veilig op onze berghelling, en ik mijn vertaling fijnslijp, die voor een groot deel over een overstroming gaat, lijkt het alsof de geest van Nathaniel door Banff waart. Of in ieder geval door onze Writer’s Lounge, en al helemaal door mijn kamer. We krijgen geruststellende updates over de water- en voedselvoorraden in het Banff Centre, maar ondertussen zien we op televisie wel heel onheilspellende beelden van weggespoelde huizen, en zelfs delen van dorpen. De rivier waar we op hebben gekanood is veranderd in een woeste waterval – waar het eerst doodstil was horen we nu het gebulder. Af en toe vliegt er een helikopter over. Op de dag voor ons geplande vertrek komen er berichten dat een deel van de weg provisorisch is gerepareerd door het leger, dat de hulpdiensten van en naar Calgary kunnen rijden. Die middag horen we dat er de volgende ochtend een bus zal proberen via de noordelijke route, helemaal om de bergen heen, het vliegveld te bereiken. De tocht zal minstens vijftien uur duren, met ook nog eens een aanzienlijke kans om onderweg te stranden vanwege mudslides. Wie mee wil, moet zelf voor water en medicijnen zorgen. Sommigen willen de gok wagen, anderen verklaren hen voor gek. Ik probeer me ondertussen te concentreren op mijn vertaling en kijk nog eens op internet na of er écht 64 miljoen liter water per dag (!) het metrostelsel van New York in sijpelt. Die avond hebben we onze geplande afscheidsparty, in het zogenaamde painter’s house in het bos. Het belooft een vreemd afscheidsfeest te worden, want ondanks onbevestigde geruchten ziet het ernaar uit dat we de volgende dag helemaal niet zullen vertrekken. Vlak voor aanvang valt ook nog eens de stroom uit. We gaan naar onze feestlocatie diep in het donkere bos (grizzly’s? woeste elanden?) en steken alle waxinelichtjes aan die we kunnen vinden. Tot iemand van security komt vertellen dat er een centrale is ontploft en we waarschijnlijk drie dagen zonder stroom zullen zitten. Dan is het misschien beter om de waxinelichtjes te rantsoeneren? Evenals de whisky? Een lichte paniek slaat toe bij de gedachte dat we ook onze mobieltjes niet kunnen opladen en dat de meesten van ons zonder stroom ook niet kunnen werken. Dat laatste lijkt de druppel. Ineens willen toch allerlei mensen de volgende ochtend de gok met de mudslide-bus wagen. Het wordt een emotionally charged avond, zonder muziek, zonder dans, zonder licht. Maar met elkáár – als we dan toch volkomen van de wereld zijn afgesneden hebben we het met elkaar nog niet zo slecht getroffen. Over twintig jaar zal men diep in de bergen een merkwaardige vergeten kolonie ontdekken, waar allemaal kleine language nerds rondlopen…
Rond een uur of twee die nacht scharrelen in het donker twee security guards over de gang om een brief onder alle deuren door te schuiven. Die in het donker vrijwel niemand kan lezen, maar waarin staat dat er de volgende ochtend om acht uur naar alle waarschijnlijkheid een bus zal rijden, rechtstreeks naar Calgary Airport. In allerijl wordt overal ingepakt, in volledige duisternis. Alleen de Duitse vertaalster en ik hebben een zaklamp bij ons, en die rouleren. Ik heb hem zelf niet nodig. Ik heb mijn koffer al gepakt, omdat ik inmiddels wel heb geleerd dat je maar het beste op álles voorbereid kunt zijn.
Zo verlaten we, op de hielen gezeten door de worstcase-scenario’s, onder escorte onze translator’s heaven, over een door het leger opgelapte snelweg. Voor de mensen in Alberta, die er niet aan kunnen ontsnappen, ligt het natuurlijk heel anders, maar al in de bus weet ik dat voor mij het geluk de strijd ruimschoots heeft gewonnen, en het nu enkel nog hoeft op te nemen tegen de weemoed.
Nicolette Hoekmeijer
Amsterdam, 4 augustus 2013
Meer recente reisverhalen:
- schrijver Peter Delpeut Een museum van de wereld
- vertaalster Pietha de Voogd Romance in Alba
- auteur Nico Keuning Terug naar Elten