Op vrijdag 13 en zaterdag 14 december 2019 vonden de eenentwintigste Literaire Vertaaldagen plaats, met traditiegetrouw vrijdag een symposium in de Rode Hoed en zaterdag vertaalworkshops in het Montessori Lyceum. Thema van het symposium was ‘Vertalen en muziek’.
Dit thema bedacht ik samen met het Vertaaldagen-organisatiecomité dat dit jaar bestond uit mijn onmisbare rechterhand in het Vertalershuis Machteld de Vries, mijn andere steun en toeverlaat in drukke tijden Peter Bergsma, Fleur van Koppen (van het Nederlands Letterenfonds), Lara Rogiers (van Literatuur Vlaanderen), Pauline de Bok en Tjadine Stheeman (van de Auteursbond), Isabel Hessel (van de Vlaamse Auteurs Vereniging), Sander Grasman (van het Expertisecentrum Literair Vertalen), Manon Smits (van het Lira Fonds) en Nathalie Tabury (van de Vereniging van Nieuwe Vertalers) en vertaalster Nicolette Hoekmeijer. We voerden verhitte discussies waarbij we in het begin groot – te groot – dachten en naast muziek vele andere kunsten met vertalen verbonden. Maar uiteindelijk kristalliseerde het onderwerp ‘muziek’ zich uit. De kiem voor dit idee werd al eerder gelegd in een gesprek dat ik vorig jaar tijdens een diner had met vertaler Nederlands-Engels Jonathan Reeder over zijn dubbelcarrière als vertaler en musicus, en over de overeenkomsten die hij voelt tussen vertalen en musiceren.
Als ondertitel kreeg het symposium ‘het dienen van twee muzen’. De muzen zijn in de Griekse mythologie de negen godinnen van de kunsten en wetenschappen, dochters van Zeus en Mnemosyne, die Griekse dichters aan het begin van hun werk aanriepen als inspirerende kracht voor hun poëtische creativiteit. Met deze ondertitel smokkelden we een beetje, omdat er in de Griekse mythologie een muze was voor zo ongeveer elke kunstvorm, zo ook voor muziek, maar niet voor vertalen. De ondertitel is ontleend aan het dankwoord van Ernst van Altena bij het ontvangen van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs in 1965, waarin hij twee muzen zei te dienen, die van de grote K, de literatuur, en die van de kleine K, de chansons van onder anderen Jacques Brel.
Tijdens het symposium kwamen onder meer vertalers aan het woord die zowel de literatuur als de muziek dienen en ons vertelden over de manieren waarop zij in hun vertalingen proberen recht te doen aan de muzikaliteit van de brontekst. Lette Vos, die haar werk als literair vertaler combineert met haar werk als klassiek zangeres en vertaalster van opera’s, David Colmer die naast proza en poëzie liedteksten vertaalt, Lodewijk Busscher die behalve literair vertaler ook musical-orkestleider is, en ten slotte dichters en poëzie-vertalers Geert Van Istendael en Koen Stassijns, die de nog niet door Ernst van Altena vertaalde chansons van Brel van een Nederlandse versie voorzagen. Een ‘buitencategorie’ was gebarentolk Mirjam Stolk, die muziek vertolkt voor doven en slechthorenden.
In mijn opening van de Vertaaldag liet ik aan de hand van drie Nederlandse vertalingen van de Odyssee van Homerus zien wat het ritme van zijn woorden toevoegt aan de betekenis ervan, en hoe verschillend de drie vertalers, Schwartz, De Roy van Zuydewijn en Lateur, zijn omgegaan met het metrum van het Oud-Grieks. De eerste liet het metrum los en vertaalde in proza, de tweede bleef trouw aan het oorspronkelijke Griekse metrum van de dactylische hexameter en de laatste koos voor de jambische pentameter, een metrum dat in oorspronkelijke Nederlandse epische poëzie het meest is gebruikt.
Maarten Steenmeijer (hoogleraar Spaanstalige Letterkunde en Cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen, auteur en literair vertaler Spaans-Nederlands) opende zijn lezing met de eerste zin van De vanger in het koren, Johan Hos’ vertaling van Salingers The Catcher in the Rye, en liet zien dat dit niet alleen zo’n sterke binnenkomer is omdat de verteller je inhoudelijk meteen te pakken heeft, maar ook omdat de zin kenmerken heeft die we meer met poëzie dan met proza associëren, zoals rijm en metrum. Rijm en ritme, aldus Maarten, verstevigen en verrijken de narratieve kracht van de vertelling. Dankzij de muziek wint de literaire leeservaring aan duurzaamheid, want ons muzikale geheugen ligt dieper verankerd in ons brein dan ons visuele geheugen. In bijna elke literaire tekst zit muziek, en die moet doorklinken in de vertaling. Hij benadrukte dat in zijn ogen een vertaling geen uitvoering van de oorspronkelijke tekst is, maar dat de literair vertaler in feite hetzelfde doet als de schrijver: hij componeert een eigen tekst, waarbij muzikale elementen als rijm en ritme geen equivalentiedwangbuis zijn, maar een punt van aandacht, een richtsnoer, een vertaalprincipe. Een principe dat kan helpen bij het nemen van beslissingen, het doorhakken van knopen, het zoeken naar alternatieven. Om een idee te krijgen van de muzikaliteit van de tekst in het algemeen en van de specifieke muzikale kenmerken in het bijzonder (de klanken, de syntaxis, de accenten, de ritmes, de cadans, de melodie) dienen vertalers de teksten van hun schrijvers niet alleen te lezen, ze dienen er ook naar te luisteren, met de bedoeling deze elementen de rol te geven die ze verdienen. Maarten Steenmeijer illustreerde zijn verhaal met een mooi voorbeeld uit zijn eigen vertaalpraktijk, de eerste alinea van Juan Carlos Onetti’s novelle El pozo *(De put*), dat te lezen is in de integrale tekst van zijn lezing.
Samen met woordkunstenaar Daan de Jager diepte literair wetenschapper Barbara Mariacher het thema muzikaliteit bij het vertalen van literair proza verder uit. Barbara, die is verbonden aan de afdeling voor Duitse Taal en Cultuur van de Universiteit Utrecht, sprak over de rol van ritme in de roman Holzfällen van de Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard, in 1984 geschreven maar pas dit jaar door Chris Bakker en Pauline de Bok in het Nederlands vertaald als Houthakken voor uitgeverij IJzer. We moesten zo lang op deze vertaling wachten omdat Bernhard zich bijzonder lastig laat vertalen. De muzikaliteit van zijn teksten maakt het vertalen ervan een grote uitdaging. ‘De betovering is verbroken, zodra het hakkelen begint’, aldus vertaalster Pauline de Bok. Houthakken bestaat grotendeels uit een monoloog van een naamloze ik-verteller, met waarnemingen en herinneringen die in hem opkomen tijdens een diner bij het kunstzinnige echtpaar Auersberger in Wenen, waarvoor hij de uitnodiging tegen zijn zin heeft aangenomen. De ik-verteller zit het grootste deel van het boek in het halfduister in een ‘oorfauteuil’, gescheiden van de andere aanwezigen, en filosofeert er kritisch op los, geïnspireerd door de aanwezige gasten. In ritmische zinnen, waarvan een krachtige, bedwelmende werking uitgaat. In het verhaal wordt Ravels Bolero op de platenspeler gelegd, en zo klonk ook in de Rode Hoed de Bolero, op het ritme waarvan Daan de Jager op bezwerende wijze zinnen uit Houthakken voordroeg die de toehoorder onverbiddelijk het huis van de Auersbergers in trokken. Hoogtepunt was het moment waarop de Jager tijdens zijn voordracht feilloos en subtiel overging van het Duits op het Nederlands.
Lette Vos noemde zichzelf de belichaming van het thema ‘vertalen en muziek’ omdat met deze twee woorden haar cv samen te vatten is. Lette is cum laude afgestudeerd aan de master Literair Vertalen van de Universiteit Utrecht en aan het conservatorium in diezelfde stad geschoold als klassiek zangeres, waarbij zij grappend opmerkte dat het werk als vertaler haar best betaalde broodwinning is. In oktober van dit jaar bracht Stadskoor Eemnes een unieke uitvoering van de opera Dido en Aeneas van Purcell in de Nederlandse vertaling die Lette voor haar masterscriptie Literair Vertalen had gemaakt. Kernvraag van haar lezing was waarom in Nederland zo zelden opera’s in vertaling worden uitgevoerd, terwijl dat bij musicals vrijwel altijd het geval is. Ze noemde drie redenen waarom we opera wél zouden moeten vertalen: omdat het publiek een grotere emotionele binding voelt met de moedertaal, omdat het voor kinderen een positieve eerste kennismaking met opera kan betekenen en in de laatste maar niet de minste plaats omdat Nederlandse operahuizen zich haars inziens met Nederlandse vertalingen kunnen onderscheiden en zo wellicht ook meer kans maken op subsidie. Daar komt nog bij dat het voor de zangers prettiger is. De sopraan Francis van Broekhuizen, met wie Lette over deze kwestie sprak, noemde als voordeel dat hij geen vertaalslag meer hoeft te maken en meteen begrijpt wat hij zingt. Ook weet hij meteen hoe het Nederlands moet klinken en kan hij bij wijze van spreken ook nog in dialecten zingen. Ten slotte vertelde Lette hoe zij zelf te werk gaat bij het vertalen van een opera uit het Engels in het Nederlands, namelijk volgens het pentathlon principle van Peter Low: zoals de atleet de juiste balans moet zien te vinden in zijn beoefening van de pentatlon, de uit vijf onderdelen bestaande atletiekwedstrijd, zo moet de operavertaler eenbalans proberen te vinden tussen de natuurlijkheid van de doeltaal, de betekenis, de zingbaarheid, het ritme en het rijm. Met haar mooie, heldere sopraan gaf Lette daarvan diverse gezongen voorbeelden uit haar eigen Dido en Aeneas-vertaling.
Het laatste optreden voor de lunchpauze en het eerste erna werden verzorgd door literair vertaler Nederlands-Engels en professioneel fagottist Jonathan Reeder, die al tien jaar een muzikaal duo vormt met pianist Ruud van Odenhoven. Voordat zij begonnen te spelen vertelde Jonathan wat voor hem de overeenkomst is tussen musiceren en literair vertalen. Bij beiden onderzoekt hij wat de auteur van een boek of muziekstuk wil zeggen, waarna hij het probeert uit te voeren in zijn eigen stem, óf in woorden, óf met noten en tonen. Hij ziet veel overeenkomsten in de benadering van de uitvoering en de vertaling, zoals het zoeken naar het juiste ritme, de klankkwaliteit van woorden en noten, de frasering, het ademen, de stilistische eigenaardigheden, de tijdscontext, kleur, lengte van de passages, en in het ‘killen’ van ‘your darlings’. Soms moet je leren omgaan met een nieuw genre, in het geval van Jonathan bijvoorbeeld jazz. De enige verschillen zijn voor hem dat voor blazers en zangers tijdens het werk geen koffie en stroopwafels zijn toegestaan en dat het bij musiceren gaat om een eenmalige uitvoering, zodat het in één keer goed moet zijn terwijl een vertaling eindeloos herzien, een boek alsmaar geredigeerd kan worden. Ter illustratie speelden Jonathan en Ruud twee blokken muziek, een klassiek opgebouwde, maar met jazz, blues en filmmuziek ingevulde sonate (‘klassieke crossover’) van de pas overleden Amerikaanse jazzpianist en dirigent André Previn en vier korte stukken (‘blues/groove’) van de componisten Stephen Sondheim, Cor de Groot, Leonard Bernstein en Libby Larsen.
Onder de titel ‘An English translator faces the music’ behandelden vertaler Nederlands-Engels David Colmer en vertaler Engels-Nederlands en pianist Lodwijk Busscher Davids vertalingen van een drietal Annie M. G. Schmidt-liedjes: ‘Dikkertje Dap’, ‘Wat voor weer zou het zijn in Den Haag?’ en ‘Op een mooie Pinksterdag’. Ter introductie vertelde David dat hij de liedjes zelf nooit op hun zingbaarheid had beproefd omdat hij niet kan zingen, of zich in ieder geval inbeeldt dat niet te kunnen, omdat ‘toen ik een jaar of zeven was mijn juf, Miss Harman, nomen est omen, er na dertig seconden zangles op stond dat Anthony Smith en ik voortaan in de achterste rij moesten gaan staan playbacken. Maar wél heb ik gevoel voor metrum, voor poëtisch ritme.’ De bedoeling van de sessie van David en Lodewijk was dat Lodewijk de vertaalde liedjes – voor het eerst in hun twintigjarige bestaan – zou zingen, zichzelf begeleidend op de piano, en zou aangeven waar het Engels niet goed ‘bekte’. David zat achter een tafeltje, met pen en papier, en stelde met hulp van het publiek wijzigingen voor op de schaarse plekken waar dat volgens Lodewijk nodig was. Dat bleek maar een heel enkele keer het geval, bijvoorbeeld bij de ‘bright red booties’ (rode laarsjes) van Dikkertje Dap, waarover Lodewijks tong struikelde. Over het algemeen bleken Davids Engelse versies moeiteloos op te kunnen tegen de Nederlandse originelen, getuige de enthousiaste en vloeiende manier waarop ze, tot slot, door ruim driehonderd vertalerskelen werden vertolkt.
Ik noemde in mijn inleiding al de Jacques Brel-vertalingen van Ernst van Altena, maar Van Altena heeft niet alle chansons van Brel vertaald. De Vlaamse vertalers Geert Van Istendael en Koen Stassijns hebben zich over die hiaten gebogen voor de Pluche-reeks van Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar en vertelden daarover in een tweegesprek getiteld ‘Vertalen is opdelven en je weet niet wat je vindt’. Het duo placht aan de Brel-vertalingen te werken in het dorpje Bellac in het Fanse departement Haute-Vienne, en werd daar dagelijks tot moedeloos wordens toe geconfronteerd met de onfortuinlijke positie van een Nederlandstalige die op rijm uit het Frans moet vertalen. Het Frans rijmt namelijk altijd, hetzij in de vorm van binnenrijm, hetzij in de vorm van eindrijm. Dat bleek al als ze in Bellac ’s ochtends de radio aanzetten en het weerbericht te horen kregen: VENDRedi 13 DeCEMBRe matin il faudRA s’atteENDRe/à un faible risque d’averses DANS un ciel peu chargÉ/avec une température de 8°C (degrÉS)/à 07h. Le VENT soufflERA/à 47 km/h avec des rafales à 89 km/h et SERA/de secteur Ouest-Nord-Ouest. En de taal van de Franstalige weervrouwen en -mannen verbleekt natuurlijk bij de virtuoze teksten van Brel, die ook nog eens in een strak rijm- en zangschema moesten worden ingepast. Belangrijk, aldus het duo, was het om als het niet meteen lukte de tekst enkele dagen te laten rusten omdat gaandeweg het vertaalproces een zekere bedrijfsblindheid haar intrede deed. Hoezeer het tweetal er uiteindelijk in geslaagd is Brels originelen recht te doen bleek wel toen zangeres Stefanie De Wolf tot slot het lied ‘Als het liefde zou zijn’ ten gehore bracht, hun vertaling van Brels ‘Quand on n’a que l’amour’.
Als laatste was Mirjam Stolk aan de beurt, gebarentolk en gespecialiseerd in het tolken van muziek. Zij was ons opgevallen toen ze tijdens het Eurovisiesongfestival 2019 het winnende nummer ‘Arcade’ van de Nederlandse deelnemer Duncan Laurence vertolkte. Als voorbereidende werkzaamheden bij het vertalen van muziek noemde Mirjam het verzamelen van achtergrondinformatie over de artiest/band en het betreffende nummer, het bekijken van de songtekst en het beluisteren van het nummer. Daarna gaat ze op betekenisniveau kijken welke vertalingen de lading voldoende dekken. Soms per woord, soms per zin, soms per couplet. Bij Engelstalige nummers maakt ze eerst op papier een vertaalslag naar het Nederlands en zoekt daarna passende vertalingen in de NGT, de Nederlandse gebarentaal, want anders dan menigeen denkt verschillen de gebaren per taalgebied en bestaat er niet zoiets als een internationale gebarentaal. Als Mirjam verschillende opties heeft gevonden kan ze gaan puzzelen met het ritme waarin ze het nummer wil gebaren. Binnen de gevonden opties kan dan ook vaak nog wel wat geschoven worden zodat ze het zoveel mogelijk kan aanpassen aan het ritme van de muziek. Aan de hand van enkele filmpjes illustreerde Mirjam haar vertolking van de nummers ‘Shape of You’ (Ed Sheeran), ‘Empire State of Mind’ (Jay Z en Alicia Keys) en ‘Mag ik dan bij jou’ (Claudia de Breij), waarbij opviel dat ze ook nog eens heel goed kan dansen; dit is uiteraard van belang omdat doven en slechthorenden het ritme van de muziek kunnen voelen en het geaccentueerd zien door de lichaamsbewegingen. Juist de filmpjes maakten – natuurlijk maar tot op zekere hoogte – duidelijk waarom doven en slechthorenden met behulp van een gebarentolk van muziek kunnen genieten.
De symposiumdag werd feestelijk afgesloten met de uitreiking van de Vertaalprijs van het Nederlands Letterenfonds door directeur Tiziano Perez aan Aai Prins voor haar uitmuntende vertalingen van Russische literatuur in het Nederlands en haar cultureel ambassadeurschap, onder andere als recensent. Vertaalster en juryvoorzitter Elly Schippers las de laudatio voor, waarna Aai een dankwoord uitsprak waarin ze zichzelf, zeker in het begin van haar vertaalcarrière, vergeleek met Pietje Bell, de onsterfelijke held uit de kinderboeken van Chris van Abkoude.
Op zaterdag 14 december vonden in het Amsterdamse Montessori Lyceum traditiegetrouw de vertaalworkshops plaats, met naast de gebruikelijke workshops (Frans-, Duits- Engels- en Spaans-Nederlands en Nederlands-Frans, -Duits en -Engels) de ‘bijzondere’ workshops ‘Vertalen zonder regels? Over het vertalen van woord en beeld’, ‘Verschuivende opvattingen over beladen termen’ en ‘Hoe verkoop ik mijn werk en een beetje mijzelf?’.
Tot slot een woord van dank aan de instanties die de Literaire Vertaaldagen ook dit jaar weer hebben mogelijk gemaakt: de Auteursbond, het Expertisecentrum Literair Vertalen, het Lira Fonds, Literatuur Vlaanderen en het Nederlands Letterenfonds.
Links
- Fotoalbum Literaire Vertaaldagen 2019, foto’s Chris van Houts (Facebook)