Jamal zei meteen ‘ja’ toen ik hem meevroeg op mijn Frida Vogels-wandeling. Dezelfde avond nog begon hij zich in het gebied te verdiepen. Hij las over eetgewoontes in Umbrië, bezienswaardigheden, bekeek vliegtickets en hotels. Dit ergerde me. Ik wilde net zo onvoorbereid aan deze wandeling beginnen als Frida Vogels dat had gedaan. In haar roman De harde kern schrijft ze over haar alter ego: ‘Ze probeerde paden die niet op de kaart stonden en soms in dicht kreupelhout of tegen een onbeklimbare helling doodliepen, dan probeerde ze het een volgende keer anders, tot de wandeling een succes werd.’ Zo wilde ik ook wandelen: aftastend, onderzoekend.
Eigenlijk was ik ook van plan om met de trein van Amsterdam naar Perugia te gaan. Maar dat bleek meer dan een etmaal reizen, we zouden moeten overstappen in Parijs, Zurich, Milaan en Florence. Jamal zag dat niet zitten. Ik gaf toe, we gingen vliegen. Maar al reisden we niet per trein, toch wilde ik nog enigszins het gevoel behouden dat ik zou reizen zoals Frida dat in 1968 deed. Ze had me geschreven:
‘U hebt niets anders nodig dan een goede kaart. De rest wijst zich vanzelf.’
Jamal keek verbaasd van zijn beeldscherm op toen ik hem zei dat ik onvoorbereid wilde vertrekken, met enkel een plattegrond en Frida’s aantekeningen als houvast.
‘O,’ zei hij. Hij zat net te lezen over kerken in Umbrië, maar beloofde mij er niets over te vertellen. Ook dat wilde ik niet. Ik wilde niet dat hij daar met meer kennis van zaken aan zou komen dan ik.
Enkele weken later nemen we het vliegtuig naar Rome. Ik zit naast het raampje, Jamal in het midden, naast hem een man die met zijn voorhoofd tegen de stoel voor hem leunt, met daarin een andere man die juist naar achteren rust, ogen dicht, mond open. Hun hoofden raken elkaar bijna, het ziet er intiem uit, slechts een smalle rugleuning ertussen.

Ieder zijn eigen fobie
Ik zit graag naast het raampje, Jamal wil juist dicht bij het gangpad, hij wil eruit kunnen. Ieder zijn eigen fobie. Ik wil uit het raam kunnen kijken, niet zozeer om het uitzicht, maar vooral omdat ik niet de rijen stoelen in het licht schokkende ruim wil zien. Al die achterhoofden die net boven de rugleuning uitsteken. Hoe we daar zitten, braaf, veel te dicht opeengepakt in dit metalen blik dat de vorm heeft van een grote zetpil. Met onze lijven, koffers en andere zooi razen we door de lucht. Pure waanzin. Het liefst staar ik naar wolken, dat droomachtige materiaal, dat lijkt te zijn ontworpen om je gerust te stellen. Zodra er land in zicht is, probeer ik te herkennen wat ik zie, wat me zelden lukt. Zelfs boven Nederland heb ik geen idee waarnaar ik kijk.
Jamal zit in zijn aantekeningenboek te schrijven. En ik in het mijne. Als ik over deze reis ga schrijven, wordt hij er ook deel van. Je weet nooit wat daarvan de uitwerking zal zijn. Frida schreef in haar dagboek van 1968 over de kilte tussen haar en Enzo die ontstond nadat ze het verhaal dat ze over haar ervaringen met zijn familie schreef aan hem liet lezen: ‘Hij wil dat ik met hém leef en niet met een verhaal over hem.’1
En later schreef ze: ‘Het is mijn meest oprechte en meest vergaande poging geweest om mijn leven en E.’s leven in elkaar te passen. Wat niet wegneemt, natuurlijk, dat die poging radicaal verkeerd gericht was en tot precies het tegenovergestelde resultaat heeft geleid.’
Eerder al, in een dagboek van 1957, had ze geschreven: ‘Hij wil dat ik het schrijven achterstel bij ons, en dat doe ik niet.’

Haast precies zoals het echt geweest is
Ik vraag me af wat deze reis en het schrijven erover ons zal brengen. En of dit het begin is van een reisverhaal of van fictie. Eerst had ik het plan om tijdens onze wandeling aan een roman te werken, waarin ik een van de personages, een Britse auteur met Soedanese vader, op Jamal zou baseren. Ik legde dit plan aan hem voor en hij vond het wel een grappig idee. Maar even later verwierp ik het alweer en nam ik me voor over onszelf te schrijven zonder er direct een verzonnen verhaal omheen te draperen. Maar ook dat is een voornemen waarvan ik niet weet waar het op uit zal lopen.
Het voelt geforceerd om zo na te denken over ‘fictie’ en ‘non-fictie’. Jamal heeft de laatste tijd vaak gepiekerd over de moeite die het hem kostte om fictie en non-fictie van elkaar te scheiden in zijn Soedan-boek, een door de geschiedenis meanderend werk waarin hij zijn jeugd in Khartoem beschrijft. En ik heb mezelf vaak genoeg horen zeggen: autobiografie is altijd fictief en fictie autobiografisch. Natuurlijk zijn er gradaties, maar ik herinner me graag de opmerking van Jenny Diski: ‘Something about the distinction between a fiction and a non-fiction writer distresses me. So I think of myself as a writer. Period.'
Dat gaat ook op voor Frida Vogels. Over het eerste deel van haar roman De harde kern schrijft ze: ‘Die eerste reis is haast precies zoals het echt geweest is, maar verderop wordt er meer verzonnen. Ja, niet verzonnen natuurlijk. Er staat geen woord in dat verzonnen is. Maar de dingen die dan gebeuren zijn in werkelijkheid een beetje anders of helemaal niet gebeurd, maar ze hadden zo kunnen gebeuren.’

Tijdens onze wandeling, die ons elke dag opnieuw voor uitdagingen stelt – door de hittegolf die Italië treft, de lengte van de wandelingen, de weg die we geregeld kwijt raken, de onzekerheid over waar te overnachten – schrijf ik bladzijdes vol. Ik heb een dik schrift meegenomen en schrijf met de hand.
Bij thuiskomst werk ik mijn aantekeningen uit en verbaas me over hoezeer deze eerste versie al duidelijk een verhaal is. Niet alleen doordat we ons lieten leiden door Frida Vogels’ priegelige aantekeningen, maar ook doordat ik in mijn verslag van onze dagen niet zomaar de wandeling beschrijf, maar mijn relatie met Jamal analyseer, anekdotes opschrijf die hij me vertelt, afdwaal in mijn eigen herinneringen, al dagdromend filosofeer over wandelen, schrijven, kinderangsten en verdwalen.
Het is een boek geworden over een zomerwandeling vol tegenslagen, maar ook een verhaal over mijn bewondering voor Frida Vogels, voor haar manier van denken en schrijven, en tegelijkertijd een boek over een liefdesrelatie en de twijfels en strubbelingen en spanningen die erbij komen kijken als je op elkaar aangewezen bent in de zomerhitte op een weggetje in de Italiaanse heuvels, waar paden vertakken zonder borden of andere herkenningspunten.

Jannah Loontjens (links) en Jamal Mahjoub (rechts) tijdens de wandelreis
1 Het verhaal dat Frida Vogels over haar schoonfamilie schreef zou later verschijnen als het eerste deel van De harde kern.
De Italiaanse heuvels, waar paden vertakken zonder borden of andere herkenningspunten.