Dit was (ongeveer) het begin van het plan waarmee ik eind 2017 reageerde op een oproep van het Letterenfonds en het Mondriaan Fonds voor een verblijf in het Van Doesburghuis in Meudon, Parijs – maar anderhalf jaar later blijft vooral deze zin me bij: “Mijn thema is diversiteit in al zijn/haar kleuren en lagen, maar mijn voornaamste doel is de zwarte lijnen van De Stijl centraal te stellen.”
Little did I know, hoe spot on die zin was…
Het gesegregeerde uitnodigingsbeleid
Een dik jaar geleden, op 2 mei 2018 reisde ik naar Meudon voor een residency van twee maanden. Bij aankomst haalde Beja, de concierge van het huis, een folder uit de brievenbus. Ze gooide ‘m bijna weg. Mijn oog zag een lijst Senegalese gerechten. ‘Geef maar, misschien komt het nog van pas…’, zeg ik. Synchroniciteit.
Mijn plan was om hier iedere week twee andere gasten uit te nodigen. Zwarte kunstenaars die met elkaar en mij in gesprek gaan over aan de Afrikaanse diaspora verwante onderwerpen. Maar op één aanmelding na bleef het verdacht stil…
Onderlinge verbinding is niet de grootste kracht van onze diaspora. Niet bijzonder vreemd: ten tijde van de slavernij en de kolonialisering werden we vermoord als we ons verenigden. Wel mailde de ene na de andere witte collega me dat ze graag wilden langskomen in Parijs. ‘Nee, het spijt me, het is niet voor jou bedoeld’: voor het eerst in mijn leven wees ik mensen af op basis van hun huidskleur. Het gaf me een zeer onprettig gevoel en de loyaliteit aan mijn witte voorouders zat me danig in de weg. Het selectieproces van de residency-gasten is op zich al een hele blog waard…
Ik realiseerde me dat ik mijn hele leven al vanzelfsprekend inclusieve selecties maak op elk gebied: samenwerkingspartners, geliefden, vrienden. Ook realiseerde ik me dat de meeste witte mensen alleen witte mensen uitnodigen zonder daar ooit bij stil te staan. Het fenomeen dat mijn zwarte collega’s zichzelf niet en masse aanboden maar beleefd wachtten op een uitnodiging was minstens zo interessant.

Hedy Tjin. Foto: Neske Beks
All black editions van bloemlezingen, uitgaven of jury’s, zijn er op de Black Achievement Month na niet in Nederland. Als er inclusief wordt uitgenodigd is dat altijd een mix. Het was mijn pertinente wens om over dit soort tendensen en mechanismen die de black community eigen zijn onderling te kunnen spreken in een Safe Space: een plek waar je dingen niet hoeft uit te leggen omdat je allemaal vanuit eenzelfde soort ervaring spreekt. Dat leek me ook de ideale basis voor het schrijven van zwarte essays. Daarvan heb ik er nu twee afgeleverd. Eentje over zwart moederschap in de bloemlezing Ik, moeder (Meulenhoff). De tweede over vertalingen van zwarte literatuur verschijnt eind mei in de Nederlandse Boekengids. But there are more to come… In een volgend essay hoop ik te schrijven over de invloed van zwarte cultuur op De Stijl, Dada, kunst in het algemeen en de moeilijk te duiden grens tussen omhelzen en toe-eigenen.
Tijdens mijn selectiegesprek had de commissie me al tussen neus en lippen verteld dat Nelly zwarte minnaars had. Maar niemand had me namen genoemd. Later las ik in een stuk van K. Schippers dat niemand minder dan mijn muzikale held Thelonious Monk haar minnaar was geweest en bij haar logeerde als hij in Parijs moest optreden. Een jaar eerder had ik de hoofdpersoon van het kinderboek, waaraan ik in Meudon wilde verder werken, al Monk genoemd. Synchroniciteit is mijn ding.

Patricia Kaersenhout. Foto: Neske Beks
De zwarte lijnen van De Stijl
‘Nellie was my newest friend… she had walked into my gallery and given me a long lecture on who her husband had been and who she was. I was not in the least impressed and thought she was funny. I allowed her little by little to force her ways into my life. I don’t like women very much…’, schreef Peggy Guggenheim in haar biografie. Yeah, Nelly was a wild one en samen met Peggy (van wie ik altijd al een fan was) maakte ze Europa onveilig. Samen stelden ze ook alles in het werk om het oeuvre van Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Max Ernst e.v.a. voor eeuwig op de kaart te zetten. Hadden wij zonder de inzet van Nelly en Peggy daar net zoveel van mee gekregen? En doen mannen dit omgekeerd voor vrouwen?

Tunde Adefioye. Foto: Neske Beks
Dat soort vragen hielden me wakker tijdens mijn eerste nacht in het huis in Meudon. Maar vooral het opwindende idee dat ik in de kamer sliep waar Thelonious Monk vele hete nachten met Nelly had doorgebracht hield me klaarwakker. Nelly’s nicht en biograaf Wies van Moorsel verwees, toen ik haar interviewde, de affaire van Nelly met Thelonious naar het rijk der fabelen/de dichterlijke fantasie van K. Schippers, maar ik bleef het een heerlijke gedachte vinden. Vele avonden in Meudon at ik Senegalese gerechten en dronk ik bij zonsondergang Crepuscule (goedkope Franse wijn) terwijl ik luisterde naar Monks Crepuscule with Nellie. In mijn fantasie het nummer dat hij voor Nelly schreef, zich net als Peggy vergissend van y in ie – tot ik ontdekte dat Thelonious’ echtgenote Nellie heette.
Na de dood van Theo in 1931 had Nelly vanaf 1939 acht à negen jaar lang een relatie met de dertien jaar jongere Dahomey-prins Sourou Migan Apithy, de latere tweede president van Benin. Door haar relatie met Sourou ervoer ze discriminatie en racisme aan den lijve en kwam ze tijdens de oorlog op een zwarte lijst van de Franse en Duitse politie te staan. Sourou, zo las ik in Wies’ biografie, woonde in de oorlogsjaren in het Van Doesburghuis. Nelly vertelde vaak – niet zonder trots – dat de nieuwe grondwet voor het koninkrijk Dahomey in het geheim in haar huis was opgesteld. Ook al was dit misschien niet precies het geval, zeker is dat het Van Doesburghuis van betekenis was voor de dekolonisatie van Afrika. Nadat Sourou en Nelly uit elkaar waren bezocht ze via hem zijn contacten in Harlem, New York (ook Thelonious Monk) en later hielp ze hem een geschikte echtgenote uit te zoeken. Ze hielden hun leven lang contact.

Jeffrey Spalburg. Foto: Neske Beks
Nelly was een activist avant la lettre. Maar feminisme vond ze maar niks, daarvoor hield ze teveel van mannen, vertelde Wies me. Discriminatie echter, raakte haar enorm – tot en met radicale verwijten aan witte mensen toe – en de titel van de biografie De doorsnee is mij niet genoeg is gelinkt aan haar diepe fascinatie voor Harlem, jazz en de zwarte gemeenschap waar ze van 1947 tot 1949 verbleef.
Maar het was niet alleen maar koek en ei. Nelly sneerde vaak valsig dat als zij met al haar minnaars kinderen had gekregen deze ook minstens elf verschillende nationaliteiten hadden gehad. Een opmerking die we kunnen relateren aan de vermeende verliefdheid van Mondriaan op Josephine Baker (bekend om haar rainbow family).
Nee, hoe raak die quote van de zwarte lijnen in De Stijl is, had ik nooit van tevoren kunnen bedenken. Het was een prachtig verhaal om mijn gasten mee te verwelkomen.
Het verhaal heeft me ook dichter gebracht bij de gemengde liefde van mijn eigen voorouders: mijn witte Vlaamse oma en zwarte Afro-Amerikaanse opa, die net als Nelly en Sourou een relatie hadden in 1944 (maar dan veel korter), waaruit mijn moeder werd geboren. En als het aan mij ligt maak ik ooit nog een film over Peggy, Nelly en de onzichtbare zwarte verhaallijnen van het huis.

Jeanne Holierhoek.Foto: Neske Beks
De gasten
Chica, mijn halfwitte halfzwarte hond past naadloos in het strakke design. Even overweeg ik haar in de garage op te sluiten, zoals Nelly Van Doesburg met de hond van Calder deed als hij zijn hond bij haar ‘op pension’ stuurde, en de hond niet overweg kon met de hare.
Gast 1 belde een dag voor aankomst af. Toeval wou dat Karin Amatmoekrim in Parijs aan het werk was op eigen gelegenheid. Ik nodigde haar uit in het huis te slapen nu de gastenkamer leeg bleef, maar Karin zei me eerlijk dat het niets voor haar was om een residency te delen. Ook prima. Ze kwam langs voor lunch en dat was prettig. Gast 2, illustrator Hedy Tjin en ik werkten een week lang aan de basis van ons eerste kinderboek samen: Sala & Monk. Gast 3, beeldend kunstenaar/cultureel activist Patricia Kaersenhout bracht het congres van zwarte denkers aan de Sorbonne in 1956 als onderwerp in. We researchten samen en ik stuitte op Etoiles Noires de film over het congres op de Sorbonne en op de zusjes Nadal die in het naast Meudon gelegen Clamart woonden. Met Patricia en Gast 4, KVS-dramaturg Tunde Adefioye, bezochten we de Afrikaanse bookstore Présence Africaine, een ware heaven voor zwarte literatuur en zochten we naar Baldwins sporen in Parijs. We bespraken James Baldwins en Richard Wrights deelname aan het congres op de Sorbonne, waarover Baldwin schrijft in de bundel Nobody Knows My Name. En we praatten lang over intersectionaliteit, culturele toe-eigening en ras-identificatie. Zij waren ook de enige gasten met wie ik mijn oorspronkelijke plan kon uitvoeren (twee gasten tegelijk ontvangen en aan elkaar introduceren), waarvoor het ruime huis toch te krap was gebleken. Tunde verbleef op eigen kosten in een hotel in de buurt en bezocht ons overdag. De klik tussen de twee likeminds die ik voorzien had, was eigenlijk nog krachtiger dan ik had verwacht. Gast 5 was de enige die zichzelf had aangemeld: comedian/tekstschrijver Jeffrey Spalburg die ik al bijna dertig jaar ken, al van voor ik zelf op een podium ging staan. Hij maakte een begin met een boek over zijn vader en grootvader. Gast 6 was vertaler Jeanne Holierhoek, de enige witte gast, die ik uitnodigde in verband met haar Fanon-vertaling – die enkele maanden later voor veel reuring zorgde. Energetisch ontspoorde er iets en na een flink meningsverschil barstte mijn bergkristal in drie stukken. Maar Jeanne en ik overleefden ons verschil van mening meezingend met Michel Sardou: ‘Quand on fait la Java, le samedi à Broadway. Ça swingue comme à Meudon.’ – Le Java de Broadway … Gast 7 was toneelschrijver Esther Duysker. Uren praatten we over de wond van je moeder jong verliezen en de impact daarvan op je relaties. En alweer kwam intersectionaliteit aan bod: de positie van de lesbische en biseksuele, zwarte, vrouwelijke kunstenaar.

Esther Duysker. Foto: Neske Beks
Zwarte onzichtbaarheid
Gesprek en uitwisseling zijn zo essentieel. We zijn nog lang niet uitgeschreven, uitverteld. Of zoals dramaturg Tunde Adefioye schrijft: ‘Patricia, Neske and I walked in Baldwin’s footsteps and finally made it to the Café de Flore on Saint Germain. We not only talked about Baldwin but I began to become more candid about what I would like to write and reflect more about. Namely, what do power and relationships mean in the times we currently occupy’.
Hoe dieper de zwarte gesprekken gingen, hoe meer het bij mij ging schuren dat de culturele routebordjes in Meudon en buurdorp Clamart wel precies aanwijzen waar Theo van Doesburg, Auguste Rodin, Hans en Sophie Arp woonden, maar dat er op het bordje voor het Van Doesburghuis niets staat over Sourou, noch over de rol die het huis heeft gespeeld in de dekolonisatie van Afrika.
Ook tijdens de wandeling door de straten van Meudon en Clamart vond ik nergens een vermelding van de zwarte intelligentsia, de zeven zussen Paulette, Andrée, Jeanne, Cecile, Alice, Lucy en Emilie Nardal uit Martinique die in hun huis in Clamart een literaire salon hadden. Paulette en Jeanne legden de theoretische en filosofische basis voor het latere négritude van Césaire, Damas en Senghor. Zij waren de kracht achter het congres van 1956. Paulette Nardal was de eerste zwarte student aan de Sorbonne, en oprichter van het tijdschrift La Revue du monde noir waarin ze in 1932, in het zesde en laatste nummer haar essay ‘Eveil du conscience de race / The Awaking of Race Consciousness’ publiceerde.
De beroemde betonnen tafel in het huis was voor mij een altaar.
Terugkijkend op de twee maanden in Meudon weet ik nu, een jaar later, dat mijn oogst groot is:
Kleur uit de dagen met en het werk van Hedy Tjin.
Stem geven dankzij de lunch met en het werk van Karin Amatmoekrim.
Onzichtbaarheid uit de dagen met en in het werk van Patricia Kaersenhout.
Power/cultural appropriation uit de dagen met en in het werk van Tunde Adefioye.
Vader-zoon-relaties uit de dagen met en in het werk van Jeffrey Spalburg.
Het juiste woord kiezen uit de dagen met en in het werk van Jeanne Holierhoek.
Moederliefde uit de dagen met en in het werk van Esther Duysker.
Verder werd er een activist(je) in mij geboren, verschillende essays (sommige nog in wording), Sala & Monk, het kinderboek over een afwezige zwarte vader dat ik met Hedy Tjin maak en dat hopelijk dit najaar nog bij Querido verschijnt, jurylid (naast o.a. schrijver Douglas Kennedy) én aankomend gastdocent aan de EICAR, International Film and Television School Paris dankzij de film over het Sorbonne-congres in Parijs, de oprichting van Alphabet Street én meer verbinding met mijn zwarte collega’s.
Dat terwijl ik dit schrijf het Nederlands paviljoen op de Biënnale van Venetië wordt geopend met werk van twee Nederlandse kunstenaars uit de Afrikaanse diaspora die ook op mijn longlist stonden voor Meudon: Iris Kensmil en Remy Jungerman – die ieder op hun eigen wijze reflecteren op Mondriaan, De Stijl en een verbinding maken tussen zwarte en witte beeldtaal en cultuur op een manier die recht doet aan de (on)zichtbaarheid van zwarte cultuur en kapitaal die me in Meudon zo trof. Want als dit weekend de deur opengaat voor het publiek, zullen er in een half jaar tijd ruim een half miljoen bezoekers langskomen.
! Korte documentaire over ‘The Measurement of Presence’. Gemaakt door fotograaf en filmmaker Gerrit Schreurs in opdracht van het Mondriaan Fonds. Met Iris Kensmil, Remy Jungerman en Benno Tempel.
Gesprek en uitwisseling zijn zo essentieel. We zijn nog lang niet uitgeschreven, uitverteld.