Handschriften van Colette en Baudelaire in Parijs
De jacht op het manuscript
Kiki Coumans – 22 februari 2019
Eerder schreef ik op deze plaats een blog over het nut en genoegen van studiereizen voor vertalers. Om research te doen in Franse bibliotheken, om met auteurs te overleggen, of plaatsen te bezoeken die van belang zijn voor een goede kijk op het te vertalen boek. Een andere vorm van research in het buitenland is wat ik voor mezelf ‘de jacht op het manuscript’ ben gaan noemen. Handschriften krijg je namelijk niet een-twee-drie te zien, zeker in de Bibliothèque nationale in Parijs is het geen kwestie van ‘even een aanvraagje doen’. Het is een onderneming die veel energie kost, maar enerverend is als ze lukt.
Linnen tuinjurk
De eerste keer dat me het verlangen bekroop om het handschrift van een tekst te zien, was in 2003, bij de vertaling van Sido, een roman waarin Colette beeldend vertelt over haar jeugd in een bijzonder gezin in een klein Bourgondisch dorpje. Ik had gehoord dat het hele boek op groen en blauw papier was geschreven (hagelwit papier was slecht voor je ogen, zo meende Colette). Nog bijzonderder was dat het manuscript was ingebonden in een blauwe linnen tuinjurk met borduursels, die was gedragen door Sido, de moeder van de schrijfster. Dat wilde ik met eigen ogen zien. Aanraken.
Helaas dacht de afdeling ‘Manuscrits’ daar anders over. Deze schatkamer bevindt zich in het gebouw waar Lodewijk XIV in 1721 de Bibliothèque Nationale de France vestigde, in de Rue Richelieu – overigens op een steenworp van Colettes laatste woning in het Palais Royal. Het onderkoelde antwoord via e-mail op mijn aanvraag voor dit handschrift luidde:
‘Er is een microfilm van dit boek aanwezig, die kunt u inzien.’
Ja maar, ik vertáál dat boek, dacht ik, als ik het niet mag inzien, wie dan wél?

Département des Manuscrits © Bibliothèque nationale de France
Microfilms (of microfiches), wat ben ik het woord – en trouwens het hele verschijnsel – gaan haten. Die lompe, groot uitgevallen fotorolletjes waar je mee moet gaan klooien op een barbaars apparaat om uiterst fletse beelden te krijgen. Plastic kan nooit de ervaring van papier benaderen.
‘Heeft u daar bewijs van?’ vroeg de baliedame toen ik naar de afdeling zelf was gegaan. Nou nee, het vertaalcontract had ik niet op zak (wel maakte ik de mental note: voortaan áltijd het contract meenemen naar Parijs). Mijn teleurstelling was zo groot dat ik mijn verontwaardiging en verslagenheid klutste tot een theatraal mengseltje dat tot resultaat had dat ik het handschrift een kwartier mocht inzien, onder streng toeziend oog. Foto’s maken was uit den boze. Die tijdslimiet maakte de intensiteit van de ervaring overigens alleen maar groter. Ik smulde van het soepele handschrift met de vele doorhalingen, en van de jurk van Sido.

Omslag van het handschift van Sido van Colette
De brieven van Baudelaire
De tweede maal dat me een dringende behoefte bekroop om handschriften in te zien was bij het vertalen van brieven van Charles Baudelaire, voor een Privé-domeindeel dat in 2021 zal verschijnen. Voor dat boek maak ik een selectie uit de 1500 brieven die Baudelaire ooit schreef. Het idee voor dit boek was in me opgekomen toen ik in 2017 in het kleine, met louter goede boeken volgestouwde winkeltje van de Bibliothèque nationale een uitgave van Baudelaires brieven aan zijn moeder zag. Zo stuit je tijdens buitenlandverblijven wel vaker op interessante teksten of uitgaven.
Baudelaire had een symbiotische band met zijn moeder, en een kwart van zijn correspondentie bestaat uit brieven aan haar. Deels was dit noodgedwongen, omdat Baudelaire sinds zijn 23ste (tot aan zijn dood) onder curatele stond en voor iedere sou toestemming van zijn moeder moest krijgen. Zijn moeder en stiefvader wilden zo voorkomen dat Charles zijn erfenis verder verkwistte (voornamelijk aan kunst en kleding).
In een veilingcatalogus die ik in de bibliotheek inzag, stonden vijftig brieven aan zijn moeder beschreven en deels gefotografeerd, en ik ontdekte dat ze waren aangekocht door de instantie waarin ik die catalogus zat te bestuderen, namelijk de Bibliothèque nationale zelf.
Maar dat wilde nog niet zeggen dat ik ‘the real thing’ zomaar zou kunnen inzien. Want ook van deze brieven bestonden microfilms...
Omdat ik geen zin, maar vooral ook geen tijd had voor de gebruikelijke microfilm-plichtplegingen via e-mail die soms een kleine week in beslag nemen, besloot ik naar de afdeling zelf te gaan. Toevallig trof ik een hulpvaardige medewerkster aan de balie die wel zelf toestemming wilde vragen (uiteraard weer via e-mail) bij haar superieur. Ze liet me weten dat het vooral van de kwetsbaarheid van het manuscript af zou hangen of ik het origineel zou mogen inzien. Naar een vertaalcontract vroeg ze niet. Misschien werkte het feit dat ik inmiddels de veertig ruim was gepasseerd in mijn voordeel... Binnen een uur kreeg ik antwoord: ik kon al de volgende dag de handschriften inzien, máár, stond erbij, ‘slechts voor één dag’. Vergeleken bij dat kwartier voor Colette vijftien jaar eerder was een volle dag een ongekende luxe.

Brieven van Charles Baudelaire ingebonden in een boek
Toen ik de volgende dag de afdeling ‘Manuscrits’ betrad, had het in handen krijgen van de brieven opnieuw wat voeten in de aarde. In de grote spiegelkast midden in de ruimte – die de baliemedewerker met een verbijsterend simpele en ouderwetse sleutel opende – trof hij het gevraagde niet aan. Ik werd naar achteren verwezen, waar boeken achter tralies stonden (dat onderstreepte voor mij de Gewichtigheid en Kostbaarheid van het door mij aangevraagde). Maar ook achter de tralies waren mijn brieven niet.
Terwijl ik me net stond af te vragen in welke vorm ik die brieven eigenlijk zou krijgen overhandigd – een map? Een doos met losse brieven? – kwam de baliemedewerker aanlopen met een platte doos. In die doos zat een boek met de afmetingen van de veilingcatalogus die ik had ingezien.
Had ik dáár al die moeite voor gedaan, kreeg ik hier met zoveel poespas een veilingcatalogus overhandigd...?
Maar gelukkig bleek het boek uiterst zorgvuldig ingebonden brieven te bevatten, met een onzichtbaar lijntje aan stroken vastgelijmd in het midden van het boek. Aan deze bindwijze had ik het waarschijnlijk te danken dat ik de brieven überhaupt in handen kreeg, want anders waren ze waarschijnlijk als ‘te kwetsbaar’ beoordeeld om zomaar ter hand te worden genomen.
Toen ik een plaats pal voor de bibliotheekmedewerkers toegewezen had gekregen, vroeg ik langs mijn neus weg of ik misschien ‘een paar’ foto’s mocht maken. Toen die vraag tot mijn verrassing bevestigend werd beantwoord, begon het kijken en bladeren, het ‘proeven’ van de verschillende handschriften (afhankelijk van zijn stemming). Ook bijzonder was om me simpelweg te laten leiden door woorden die mijn aandacht trokken, zoals in onderstaande foto het onderstreepte ‘Verrai-je la mer de ma fenêtre?’ – Zal ik de zee zien vanuit mijn raam (als ik bij jou kom wonen, mama?) – dat mij vertelde dat er een dichter aan het woord was.

‘Verrai-je la mer de ma chambre?’
Klappen voor de notaris
En toen werd me steeds duidelijker wat de meerwaarde is als je ‘the real thing’ onder ogen krijgt. Bij sommige brieven spatte de emotie haast van de pagina. Het meest eruit springende voorbeeld was een brief van 27 februari 1858 – waarin hij, overduidelijk buiten zinnen, dreigde zijn curator, de notaris Ancelle, ‘ce misérable’, zoals hij hem noemt, ‘klappen te gaan geven voor de ogen van zijn vrouw en van zijn kinderen’ (dit alles meerdere malen onderstreept, zie op de foto hieronder), en wel ‘om vier uur (het is nu ½ drie)’. ‘Ik zweer dat dit een einde zal krijgen, en een afschuwelijk einde’, zo besluit hij de brief.
Baudelaire was in woede ontstoken toen hij had ontdekt dat Ancelle achter zijn rug om informatie was gaan inwinnen bij de baas van het hotel waar hij destijds woonde, in de trant van ‘Ontvangt hij ook vrouwen?’ ‘Komt hij laat thuis?’ (linksboven in de brief).

Een van de zes brieven die Baudelaire op 27 februari 1858 aan zijn moeder schreef
Mijn hoofd is een zieke vulkaan
Deze opvliegende kant maakt een wezenlijk deel uit van Baudelaires persoonlijkheid, het boek dat ik voorbereid, heet niet voor niets Mijn hoofd is een zieke vulkaan, een uitspraak uit een andere brief aan Ancelle. Zijn brieven geven een beeld van de gecompliceerde psyche van Baudelaire: enerzijds de tomeloze ambitie en ondernemingslust, anderzijds frustraties en een onvermogen om al zijn plannen te verwezenlijken. En de handschriften maken zijn felheid extra zichtbaar.
De zes brieven die hij op verschillende tijdstippen op deze dag aan zijn moeder schreef waren me in de Pléiade-uitgave die ik als uitgangspunt neem voor mijn selectie en vertaling, nauwelijks opgevallen. Daar staan deze zinnen niet onderstreept, en zodoende heb je veel minder zicht op de emotie in de brief. En wat Baudelaires dreigende belofte betreft: in de erop volgende brief, die dateert van ‘vier uur’, laat hij weten dat iemand hem heeft tegengehouden. Het is dus niet tot het beloofde handgemeen gekomen.
In de particuliere Bibliothèque Jacques Doucet, een ander handschriftenwalhalla, naast het Panthéon, was ik aanvankelijk ontmoedigd door de mededeling: voor inzage is schriftelijke toestemming van de nabestaanden nodig. Na doorvragen bleek dat dat bij Baudelaire niet nodig was omdat hij meer dan zeventig jaar dood is. Hier mocht ik ook tientallen handschriften inzien, zowel brieven, gedichten als lijstjes die hij voor zichzelf had gemaakt voor ‘poèmes à faire’ (nog te maken gedichten), en zelfs ‘poemes faciles à faire’ (gemakkelijke nog te maken gedichten). Ik stuitte zelfs op een ongepubliceerd gedicht waarvan de authenticiteit wordt betwist. Dat is lastig te onderzoeken, aangezien zijn handschriften nogal wisselen naar gelang de gelegenheid of de stemming van de auteur.

Eerste druk van de Fleurs du Mal van Baudelaire in de Bibliothèque nationale
Fleurs du mal
De zeer wisselende stemmingen en handschriften van de brieven vormen een groot contrast met de zorgvuldige mechaniekjes van Baudelaires sonnetten uit Les fleurs du mal, zijn meesterwerk. Op de afdeling ‘Livres rares’ mocht ik een eerste druk inzien. Nadat het boek me als een gerecht was ‘opgediend’ op een zacht kussen, met een fluwelen slang om de bladzijden op subtiele wijze tegen te houden, mocht ik één foto maken (zie hierboven). Het boek brengt op veilingen tot wel 775.000 euro op.
Overigens werd er kort nadat ik de brieven in Parijs inzag, één enkele brief van Baudelaire verkocht voor een recordbedrag van 234.000 euro, driemaal zoveel als verwacht. Het betrof een brief waarin Baudelaire aan Ancelle aankondigt zelfmoord te zullen plegen. Wat hij gelukkig niet heeft gedaan, want het zou na deze brief nog twaalf jaar duren voordat Fleurs du mal uitkwam. Baudelaire overleed uiteindelijk in 1866, halfzijdig verlamd en niet meer in staat om te spreken of te schrijven.
Zowel Baudelaire als Colette stelden hun hele leven in dienst van de literatuur – in het geval van Baudelaire tot gruwel van zijn burgerlijke ouders, in dat van Colette van haar dochtertje dat werd uitbesteed – en voor liefhebbers van nu, respectievelijk tweehonderd en honderdvijftig jaar na hun geboorte, is het zien en aanraken van een origineel handschrift niets minder dan een magische ervaring.