‘Tijdelijk een ander zijn’, was het thema dit jaar. Als literair vertaler moet je maanden- en soms jarenlang in de huid van je auteur en/of je personages kruipen, wat verschillende emoties kan oproepen, zoals ontroering, afkeer, spanning en opwinding.
In hoeverre zijn deze emoties van invloed op het vertaalproces en op de uiteindelijke vertaling? In zijn opening zei ondergetekende zich in zijn inmiddels 39-jarige vertaalcarrière niet alleen in de door hem vertaalde schrijvers en personages te hebben verplaatst, maar ook in de rol van literair vertaler.
Zijn vertaalcarrière is in die zin altijd atypisch geweest, dat hij er altijd dingen ‘bij’ heeft gedaan, in het bedrijfsleven, als vertaler en eindredacteur bij respectievelijk de NOS en het NOB en de laatste twee decennia als directeur van het Vertalershuis Amsterdam. Na op de kop af 50 seconden ‘Ouwe lullen moeten weg’ van Koot & Bie, op vol volume afgespeeld, kondigde hij aan dit jaar voor het laatst op het Vertaaldagenpodium te staan, omdat hij in juni zal afzwaaien bij het Vertalershuis Amsterdam/Nederlands Letterenfonds. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om de negentienjarige geschiedenis van de Vertaaldagen de revue te laten passeren.
Fossiel of kameleon
Op de klanken van ‘Eye of the Tiger’ betraden vervolgens, gewapend met bokshandschoenen, Nicolette Hoekmeijer en Jeanne Holierhoek het podium voor een tweegesprek onder de titel ‘Fossiel of kameleon’. Nicolette omschreef haar manier van vertalen als ‘method acting op papier, uitgaande van het idee dat je als vertaler, net als een acteur, zoveel mogelijk probeert in de huid van het personage te kruipen, of preciezer gezegd, dat je je de innerlijke ervaringen van een personage eigen maakt door het scherpen van het zintuiglijk bewustzijn. Daarbij wordt werkelijk álles in de strijd gegooid: oren, ogen, tastzin, smaak, reuk, empathisch vermogen. (…) De method actor in mij maakt, gewapend met alle opgedane kennis, die misschien wel is verinnerlijkt tot intuïtie, een sprong van de ene taal in de andere, via een woordenloze tussenruimte. Uit de beelden en associaties in die woordenloze tussenruimte ontstaat weer tekst – Nederlandse tekst.’
Jeanne zei niet voor een ‘flexibele geest’ te pleiten, maar voor een ‘flexibele taal. Vertalen doe je met woorden. Je hoeft als vertaler niet eens meer iets te verzinnen, dat is al gedaan, het verhaal is al verteld, opbouw en stijl zijn al gegeven, je hoeft alleen maar de juiste woorden en de passende zinsconstructies in je eigen taal te vinden. En dat is overigens al moeilijk genoeg! (…) Ik vertaal als een fossiel, streng en stijf, ik let vooral op de taal, met een schuin oog zelfs op de vertaaltheorie, met name op de stilistiek. De stijl is misschien wel mijn reddingsboei, ik duik nu en dan in de inhoud maar scheer er vaak, vaker langs.’ Kortom, in de woorden van de dames zelf, anders zou ik ze hier natuurlijk nooit durven neerschrijven: kameleon versus fossiel.
Daarna was de beurt aan Heleen Oomen, een van de ‘Nieuwe Vertalers’, alias ‘Vertaalkriebels’, die dit jaar volop waren ingezet bij het programma. Heleen droeg een fragment voor uit de door haar vertaalde roman Umami van de Mexicaanse schrijfster Laia Jufresa, begeleid door muziek van de Vlaamse acteur en componist Pepijn Caudron.
Met opgestroopte hemdsmouwen
Jan Robert Braat vertelde onder de titel ‘Met opgestroopte hemdsmouwen neuriënd aan het doorgeefluik’ over de door hem vertaalde Wit-Russische auteur en Nobelprijswinnares Svetlana Alexijevitsj, en dan in het bijzonder over Het einde van de rode mens, ‘een aanschouwelijk voorschoteling van een heel tijdperk aan de hand van met de dictafoon opgenomen en vaardig uitgewerkte getuigenissen van allerlei landgenoten van haar, mannen en vrouwen, jong en oud. (…) Onvoorstelbaar leed, maar ook mateloze geestdrift van jongens en meisjes die zich tegen beter weten in zingend bleven inzetten voor hun grote geliefde vaderland, met voor ons Hollandse denkraam soms moeilijk te vatten uitersten. (…) Hoe verging het mijzelf ondertussen, toen ik die huiveringwekkende getuigenissen in mijn moedertaal zat uit te tikken, al die ontberingen, die vernederingen, dat verraad, die bittere kou, honger en dood? Had ik geen spijt dat ik dit werk had aangenomen? Verdroeg ik dit wel? Vervloekte ik mijn vak en lot niet? Gruwde ik niet? Jazeker, ik gruwde, maar dat mocht ik gek genoeg steeds maar heel even, want telkens besefte ik op hetzelfde moment dat het achter m’n toetsenbordje wel erg geriefelijk gruwen was, bij de kachel, in vredestijd, met koffie en koek, want het echte gruwen was dubbel en dwars reeds door anderen gedaan.’
In het laatste kwartier voor de lunchpauze werd een aantal filmpjes getoond die in de loop der jaren zijn gemaakt voor de Vertalersgeluktournee, de rondgang van voor de Europese Literatuurprijs genomineerde vertalers langs boekhandels in den lande.
Na de lunch was het tijd voor een ganzenbordspel, gepresenteerd door Nieuwe Vertalers Lette Vos en Sander Grasman, met charmante assistentie van Anniek Kool, Lies Lavrijsen, Anne Lopes Michielsen en Nathalie Tabury. De zaal was in 3 groepen verdeeld die beurtelings, na het werpen van een opblaasbare reuzendobbelsteen, middels het opsteken van een kaartje vertaalvragen en -dilemma’s moesten beantwoorden, zoals: ‘Je dreigt door een geplande vakantie je deadline niet te halen. Wat doe je? Annuleer je je vakantie, vraag je je uitgever om uitstel of neem je de vertaling gewoon mee naar je vakantieadres?’
Emotionele betrokkenheid
Kiki Coumans, die de bundel De eerste keer dat ik mijn hoed verloor van de Franse schrijfster Colette samenstelde en vertaalde, weidde onder het motto ‘Samen in een tentje’ uit over ‘de emotionele betrokkenheid die je als vertaler kunt hebben bij auteurs die je vertaalt. Hoe verhoud je je tot je auteur? En hoe is het om sterk betrokken te zijn bij een auteur? (…) Voor mij is het werk van een vertaler vergelijkbaar met het werk van bijvoorbeeld een restaurator van schilderijen. Het “handwerk”-achtige, het geduldig reconstrueren, het recht doen aan alle facetten en details, daarvoor is een zekere afstand nodig. (…) Een boek vertalen voelt voor mij nog het meest als een tijdje met iemand op reis zijn. Avontuur en ook wel een vorm van sleur – wat een reis ook altijd is. En daardoor leer je niet alleen de fraaie kanten kennen, maar ook – alsof je met iemand kampeert – bepaalde maniertjes: je ziet bij wijze van spreken de vuile sokken van iemand slingeren (bijvoorbeeld stilistisch: een paar keer achter elkaar hetzelfde woord of beeld gebruiken), of je maakt kennis met een ochtendhumeur.’
Dodemansrit
‘Vertaler! Wie denk je wel niet dat je bent?!’ was de titel waaronder Sam Garrett inging op de vraag waarom vertalers bereid en in staat zijn zich in uiteenlopende figuren als Reve en Wolkers te verplaatsen, twee auteurs die hijzelf recentelijk in het Engels heeft vertaald. ‘Zeer bewust van de stilistische spagaat die van me verlangd werd, begon ik aan Turks Fruit ergens in 2014. En ik eindigde met De avonden in het vroege najaar van 2015. Aan het eind van deze dodemansrit, zal ik jullie verklappen, was – door middel van een vreemd soort moleculaire uitwisseling – de naamloze verteller van Turks Fruit misschien een beetje Amerikaans geworden, en was ikzelf meer een Frits van Egters geworden. Maar precies hoe die twee verschillende vertaalprocessen in hun werk gingen en hoe die moleculaire uitwisseling tot stand is gekomen, dat is een verhaal dat ik vandaag niet ga vertellen. Vandaag heb ik het liever niet over het hoe, maar over het waarom: waarom ben ik (en waarom zijn jullie als geoefende literair vertalers) bereid en bovenal in staat om nuances in toon en stem en stijl te imiteren, ook al zijn die zo verschillend? Waarom zijn we daar goed in, en sterker nog, waarom genieten we daar zo van? (…) Als er een functiebeschrijving voor vertalers bestaat, dan bestaat die voor een belangrijke deel uit het tot leven wekken, elke keer opnieuw, van een taal die de lezer nooit heeft gesproken of begrepen.’
Tijd weer voor een entr’acte, ditmaal verzorgd door Nieuwe Vertaalster, zangeres en violiste Mattanja van den Bos die, geassisteerd door haar zussen Elisha (op cello) en Tseroeja (op viool), op muziek gezette tekstflarden voordroeg van Nietzsche/Hawinkels/Van den Bos uit Ecce Homo. Het trio liet, het thema indachtig, de hele zaal uit volle borst meezingen met: ‘Ons rest nog de vraag: hoe kun je worden wie je bent?’
Barok, zinnelijk proza
Laatste spreker was Katelijne De Vuyst, die onder de titel ‘De ongelukkigste mens op aarde’ vertelde over de Franstalige Belgische auteur George Eekhoud en zijn Escal Vigor, een roman die draait om mannelijke homoseksualiteit. ‘Eekhoud hanteert een barok, zinnelijk proza dat hij doorspekt met talloze archaïsche woorden, Belgisch Franse en Vlaamse zinsneden en uitdrukkingen – het verstrekt zijn verhalen een hoge dosis couleur locale en authenticiteit. Deze eigenschappen stelden me als vertaler natuurlijk voor een grote uitdaging. Hoe zorg je ervoor dat zo’n weelderige tekst vol vergelijkingen, herhalingen en opeenstapelingen van synoniemen en adjectieven in het Nederlands de leesbaarheid behoudt die hij in de oorspronkelijke versie nog altijd bezit? Het Frans is immers beter dan het nuchterder Nederlands bestand tegen een zekere overdadige retoriek. Ik voelde me bijgevolg gedwongen keer op keer mijn versie te polijsten en ik heb mijn hele trukendoos moeten aanspreken om, zonder afbreuk te doen aan het sierlijke origineel, toch een verteerbare tekst af te leveren. Ondanks de problemen waarvoor Eekhouds taal me stelde, heeft het vertalen zelf van de drie door mij gepubliceerde teksten al met al wellicht minder tijd in beslag genomen dan mijn lange zoektocht naar de mens achter de schrijver, waarbij ik voortdurend nieuwe ontdekkingen deed en nog altijd doe – nog altijd verschijnen er nieuwe documenten en commentaren online, worden brieven en bijdragen gedigitaliseerd.’
Op zaterdag 9 december vond in het Amsterdamse Montessori Lyceum de gebruikelijke vertaalworkshopdag plaats, met als ‘bijzondere’ edities dit jaar een workshop ‘toneel vertalen’, geleid door Tom Kleijn, en een workshop ‘Schrijven over vertalen’, geleid door Ton Naaijkens.
Voor de symposiumdag hadden zich 336 deelnemers gemeld, voor de workshopdag 157.
Tot slot, omdat het mijn laatste keer was als gastheer/spreekstalmeester (al zal ik nog wel bij de organisatie van de komende Vertaaldagen betrokken zijn omdat de voorbereidingen daarvoor al ruim voor mijn pensioendatum beginnen), nog een persoonlijk woord. Zoals ik in mijn laatste opening zei, neem ik met weemoed afscheid van de Vertaaldagen, begonnen als mijn kindje en inmiddels uitgegroeid tot een potige en uiterst populaire post-puber. Ik dank iedereen die me bij de opvoeding heeft geholpen, alle sprekers, workshopmoderatoren, medeorganisatoren en, niet te vergeten, sponsors. Ik verheug me nu alvast op de mooie twintiger die mijn opvolgers ervan zullen weten te maken. En net als in mijn opening kan ik het niet laten de woorden van Wim Kan zaliger te citeren: ‘Lago di Como, Vasco di Gama,’ oftewel: ‘Er is een tijd van komen en van gaan.’
Peter Bergsma, 18 december 2017
Foto’s: Victor Schiferli