“Ik wil niet expliciet over New York schrijven. Ik wil schrijven over fictieve steden, over een mythisch New York.” Basje Boer werkt deze maanden als writer in residence aan de Van Eyk Academie in Maastricht, in het kader van Wanderlust, het programma voor talentontwikkeling van het Letterenfonds. Ze doet er onderzoek naar de vorm van het prozagedicht als schakel tussen (narratieve) literatuur en (conceptuele) beeldende kunst, de samenwerking met kunstenaars en de combinatie van tekst en beeld. Een verslag.
Begin 2015 bezocht ik voor het eerst de Jan van Eyck Academie. Ik had een Koreaanse theeceremonie gekocht op een veiling (“Hoe ben je eigenlijk op de Van Eyck beland?”, vraagt iemand. “O,” antwoord ik, “dat zat zo. Ik had dus een Koreaanse theeceremonie gekocht op een veiling…”) en hoewel die kon plaatsvinden waar ik maar wilde, besloot ik af te reizen naar Maastricht.
De Koreaanse variant van een theeceremonie is eigenlijk heel eenvoudig, vertelde Miyeon Lee, beeldend kunstenaar en deelnemer aan de Van Eyck. Je laat het gekookte water even afkoelen, je laat de thee trekken. Je ruikt voordat je proeft, je zet je gedachten uit. Je laat de smaak van de thee vermengen met de stilte. De plafonds en ramen van het gebouw van de Van Eyck waren hoog, het daglicht dat er naar binnenviel, maakte de witte muren zacht en eetbaar. De flarden muziek van het conservatorium verderop benadrukten de stilte in de gangen.
Miyeon serveerde zoetigheden bij de thee. Dadels, gedroogde mango. Stukjes kokosmakroon die in deze context ineens exotisch leken.
Tweeëneenhalf jaar later heb ik zelf een studio in de Van Eyck, voor twee maanden. In de schrijversstudio vouwen de hoge ramen zich om een hoek, het uitzicht is een en al bomen. Ik laat de luxaflex naar beneden. De eerste week fotografeer ik gretig de strepen schaduw die patronen vormen op de muren en vloer. Ze beeldrijmen met de bladeren die ik mee naar binnen neem, het stratenplan waar ik in een opwelling twee exemplaren van kocht. In een etalage zie ik een jurk met de plattegrond van New York als dessin.
Ik ben hier om een tekst te schrijven. Vaag zie ik de contouren van vorm en inhoud, die wil ik terplekke helder krijgen. Van tevoren een plan maken voelt als valsspelen, ik wil ruimte laten voor element x. Ergens achterin mijn gedachten speelt zich een scenario af waarin ik, meegesleept door hemelse inspiratie, ineens aan het schilderen sla. Zoiets. Ik weet dat dat niet gaat gebeuren, maar dat doet er niet toe. Dat de mogelijkheid er is, wel.
De eerste zondag ga ik naar de kerk. Ik geloof niet, maar ik waardeer de rituelen van het aanbidden. Ik zit achterin, ik observeer. Ik hou van de dramatische opkomst met wierrook en misdienaren. Ik hou van het moment waarop iedereen opstaat om zijn buren te hand te drukken. Je kijkt de ander aan. Je prevelt: “De beste wensen”.
Twee maanden is kort. De eerste maand ben ik aan het wennen, de tweede maand ben ik me aan het haasten. Ik heb het moment gemist dat ik er gewoon was. Ik probeer mijn gedachten zoveel mogelijk uit te zetten. (Je laat het gekookte water afkoelen, je laat de thee trekken.) De andere deelnemers van de Van Eyck zie ik in de gang, ik zeg ze gedag. Op de woensdagen, wanneer twee deelnemers hun werk of onderzoek presenteren, maak ik een praatje. Mijn gedachten zijn bij mijn tekst, bij mijn eigen beslommeringen. De gevleugelde uitspraak van deelnemers aan reality-programma’s wereldwijd luidt: Ik ben hier niet gekomen om vrienden te maken.
Ik zit achterin, ik observeer.
Ik loop door de stad.
Het ritme van Amsterdam maakt plaats voor een nieuw ritme, een scheef ritme. Doordeweeks ligt de nadruk op de dagen. Ik navigeer door de straten, eerst aan de hand van mijn telefoon, al snel op gevoel. Ik eet op vaste tijden, ik kleur de avonden in met films. In de weekenden reis ik meestal naar Amsterdam. Er zijn verplichtingen waar ik niet onder uitkom. De treinreis alleen al rukt het ritme uit zijn verband.
In Amsterdam ben ik een logee, een toerist zonder fiets. Daar ligt de nadruk juist op de avonden: een inleiding bij een film, een bijdrage aan een programma, een verjaardag van een goede vriendin. In een bushokje in Utrecht verruil ik platte schoenen voor hoge hakken; mijn transformatie tot nomade is compleet. Ik leef uit tassen.
’s Nachts kom ik slecht in slaap, ik begin op te raken. In Maastricht fiets ik hard tegen een heuvel op, dat helpt. Sommige stress is puur fysiek. Ik boek een massage. In een woonwijk ver buiten het centrum heeft Edith een praktijk aan huis, in haar garage. De weg ernaartoe slingert om een alpacaboerderij heen. (Het lijkt me dat dit niet zonder gevaar is, zoveel cuteness in een lastige bocht.)
Ik loop door de stad, het plaveisel is glad van de regen.
Ik begin plaatjes te verzamelen. Beelden uit films die zich afspelen in weer een andere stad. Ik lees er boeken over, ik bekijk de films. Ik wil niet expliciet over New York schrijven. Ik wil schrijven over fictieve steden, over een mythisch New York. Het New York van Hollywood backlots. Ik heb geen ruimte meer, mijn studio ligt vol met filmstills. Ik zit in een hoek op de vloer met mijn laptop op schoot. Saturday Night Fever, Rear Window, West Side Story, The Seven Year Itch, When Harry Met Sally. Ik orden de beelden, een verhaallijn komt naar voren. Ik heb nog geen idee of de plaatjes deel uitmaken van mijn onderzoek, of van het werk.
Een personage loopt door een fictieve stad.
Ik loop door de stad. De afstanden zijn zoveel kleiner hier. En nog iets, ik zie nergens katten op straat. John Travolta loopt door Brooklyn, in de openingsscène van Saturday Night Fever. Hij loopt op het ritme van de Bee Gees.
Ik vind een hoekje om aan te peuteren. Hier begint mijn tekst.
Links
Twee maanden is kort. De eerste maand ben ik aan het wennen, de tweede maand ben ik me aan het haasten.