Bezoek aan het Banff Translation Centre
Een meisje met kippenvel op de armen
Jos den Bekker – 5 november 2012
In de afgelopen junimaand reisden twee vertalers af naar het Banff Translation Centre in Canada. Sjaak de Jong voor de voltooiing van zijn vertaling van Richard Ford’s roman Canada en Jos den Bekker om te werken aan de vertaling uit het Spaans van Los Almuerzos van Evelio Rosero uit Colombia. Het verslag van Den Bekker geeft een mooi beeld van het internationale vertalersgezelschap dat ieder jaar in Banff samenkomt.
In Buitenhof houdt Robbert Dijkgraaf een pleidooi voor centers of excellence, ontmoetingsplaatsen waar talent en ervaring in een broeikasatmosfeer samenkomen voor de teelt van nieuwe ideeën. Zou het ‘Banff International Literary Translation Centre’ in Canada net zoiets zijn? Dat vraag ik me af, want daar ga ik naartoe.
De organisatie is er in elk geval wel naar. Een goed geoutilleerde campus in een omgeving van ruisende bossen - uitsluitend dennenbomen, maar een kniesoor die daarop let - en een keur van vertalers uit allerlei landen die uiteenlopende schrijvers vertalen. Een indrukwekkende groep, bestaande uit senior translators die hun sporen meer dan verdiend hebben. Bovendien kwamen en gingen er auteurs die, samen met hun vertalers, presentaties en workshops gaven en wie je het hemd van het lijf kon vragen. Margaret Atwood was er bijvoorbeeld, die alle naadjes van alle kousen wist en wetenswaardige verhalen opdiste over dode en nog levende auteurs. De Canadese schrijver van Schotse afkomst Alistair MacLeod was er, van wie ik nog nooit iets had gelezen, maar die ik onmiddellijk ging lezen. Er was een Québécoise toneelschrijfster die spetterende stukken in onverstaanbaar Frans schreef, die in iets beter verstaanbaar Oostenrijks werden vertaald door een Franssprekende Übersetzer. Er was de vertaler van het complete poëtische oeuvre van Octavio Paz. Er was dé Amerikaanse Kafka-vertaler, die buiten het gewoel midden in het bos zat te werken, elke dag, in een oude kustvaarder, nota bene, die helemaal vanuit Halifax naar de Rocky Mountains was gesleept en daar nu tussen de hoge dennen onder een afdak stond. Nee, over variatie viel niet te klagen en er was veel te beleven.
Onze groep bestond uit vijftien professionele vertalers, plus drie studenten/aankomende vertalers en zeven, deels wisselende, ‘consulting translators’. Onder die laatsten waren vertalers met zeer bijzondere verdiensten en talenten die dan ook uitstekend konden coachen. Ikzelf heb vooral veel vruchtbare sessies beleefd met Katherine Silver, die een groot aantal klassiekers van de Spaans-Amerikaanse literatuur heeft vertaald. Verder kon ik uitvoerig mijn voordeel doen met het forse gehalte aan Spaanstaligen in de groep, want ik worstelde met nogal wat zinnen waarmee je semantisch en stilistisch verschillende kanten op leek te kunnen. Toetsstenen komen dan goed uit. Maar het meest leerzaam en het meest aangenaam waren de – gelukkig veelvuldige – informele gesprekken, waarbij uiteenlopende wederwaardigheden van het vertalersbestaan aan bod kwamen, waarbij je kon praten over gemeenschappelijke boeken of gemeenschappelijke auteurs, of ontdekkingen die je ooit had gedaan, of frustrerende problemen waarmee je te maken had gehad, het hoe en waarom van het werk waarmee je bezig was, wat je nog graag zou willen vertalen en zo nee waarom niet. Annelies Jorna heeft ooit dit aspect van de Banff-ervaring vergeleken met een ‘warm bad’, en zo is het.
Het verplichte deel van het programma was aangenaam licht en meestal zeer onderhoudend. Om de andere dag was er een sessie waarbij één of twee vertalers (soms drie), al dan niet bijgestaan door hun auteur, een voordracht hielden over het werk dat ze onder handen hadden. Vooral de sessies met de auteurs en de sessies van twee vertalers die allebei aan hetzelfde boek werkten – ieder naar zijn of haar eigen taal, dat spreekt vanzelf – waren leerzaam en interessant. Ik had mijn auteur (Evelio Rosero, Colombia) uitgenodigd, maar hij kon niet, evenmin als zijn Canadese vertaalster (naar het Engels), die het boek waarmee ik bezig was al eerder had vertaald. In mijn voordracht probeerde ik een discussie te op gang te brengen over de muzikaliteit, de cadens van een tekst en het overbrengen daarvan in een literaire vertaling. Dat alles indachtig de woorden van Paul Auster dat ‘that is the thing that gives you the thrill of great writing’, en die willen we de lezer in de doeltaal niet onthouden. Wat betekent dit voor de vertaler en gaat het hierbij alleen om ‘akoestische’ harmonieën of ook om semantische harmonieën, de harmonieën van vergelijkingen en metaforen? Daarnaast behandelde ik een aantal voorbeelden van ‘Bijbelse echo’s’ in het boek waaraan ik werkte: geen citaten, al of niet letterlijk, maar zinswendingen die in woordkeus en ritme doen denken aan veel gebezigde Bijbelcitaten of in de katholieke kerk gebruikelijke spreuken.
Genoeglijk en onderhoudend waren die algemene sessies of workshops zeker, er werd ook heel wat afgelachen en het was aardig om problemen aan te horen waarmee we allemaal dagelijks worstelen, maar ze zetten weinig zoden aan de dijk. Specifieke problemen vragen om specifieke oplossingen, waarvoor concentratie, tijd en geluk nodig zijn en algemeenheden niks uithalen (‘Details! Details! No general theories’, zou Nabokov zeggen). Daarnaast zijn geslaagde oplossingen over het algemeen alleen nuttig voor vertalers met dezelfde bron- en doeltaal, wat in Banff weinig voorkwam. Ten slotte, het is een algemeen verschijnsel, gaat er in dat soort bijeenkomsten altijd te veel tijd verloren aan mensen die iets zeggen alleen maar omdat ze vinden dat ze iets moeten zeggen.
Twee van die sessies zal ik evenwel nooit vergeten. In de ene legde een Mexicaan die naar het Italiaans vertaalde uit waarom hij vertaler was geworden. Hij had voor vrienden de eerste twee of drie pagina’s van Pedro Páramo, de bekendste roman van de Mexicaanse schrijver Juan Rulfo, vertaald omdat die ‘zo wonderschoon’ zijn en hij die schoonheid met zijn Italiaanse vrienden wilde delen. Toen hij zijn vertaling voorlas merkte hij dat er van die schoonheid niks was overgebleven. Vanaf dat moment wilde hij vertaler worden ‘om te leren hoe je dat moet doen’ – vertalen met behoud van schoonheid. In de andere sessie toonde een van de leerlingvertalers, een stil en bescheiden, enigszins timide meisje, haar oplossing voor een passage met slang en een verwijzing naar een volksliedje. Ik – en ik was de enige niet – vond het virtuoos. Maar, ook daar, ook in Banff, druppelde toch weer, naast alle constructieve opmerkingen, dat moet gezegd, het aloude gezeik door van: ‘ja, maar dat staat er niet’, of woorden van gelijke strekking. Ze hoorde het zwijgend aan, met kippenvel op de armen. Na afloop schoot ik haar aan en vroeg: ‘Je gaat er toch niks aan veranderen?’ ‘Nee,’ antwoordde ze fel, ‘geen woord.’
Gesterkt en gelaafd kwam ik er vandaan. Maar wel nog steeds overtuigd dat vertalen iets is wat je in je eentje doet. Of hoogstens samen met een meisje met kippenvel op de armen.
‘Je gaat er toch niks aan veranderen?’ ‘Nee,’ antwoordde ze fel, ‘geen woord.’