In 2017 en 2018 richten het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren hun pijlen extra op Frankrijk, onder de geuzennaam ‘Les Phares du Nord’. Als opening van het offensief vond op 1 juni ‘Le Boekenbal’ plaats in het Atelier Néerlandais in Parijs, met zo’n 350 Nederlandse en Franse auteurs, uitgevers en vertalers. En voorafgaand aan het bal werd op donderdagmiddag in de residentie van de Nederlandse ambassadeur in Parijs een vertaalatelier gehouden voor literair vertalers Nederlands-Frans en Frans-Nederlands.
De deelnemende vertalers waren Françoise Antoine, Mireille Cohendy, Kiki Coumans, Vincent Folliet, Gertrud Maes, Sandrine Maufroy, Noëlle Michel, Philippe Noble, Yvonne Pétrequin, Isabelle Rosselin, Katrien Vandenberghe, Katelijne De Vuyst, Martine Woudt en Brigitte Zwerver. Het atelier werd geleid door Peter Bergsma.
De deelnemers was van tevoren gevraagd vijf algemene of specifieke vertaalproblemen op te sturen die ze in het verleden waren tegengekomen en al dan niet naar eigen tevredenheid hadden opgelost, of waarmee ze nog steeds worstelden. En men had zich niet onbetuigd gelaten…
Werkwoordstijden, herhalingen en realia
Een eerste veel genoemd probleem waren de werkwoordstijden: wij Nederlandstaligen zijn bij buitenlandse vertalers berucht om het gemak waarmee we die tijden in een en dezelfde zin moeiteloos kunnen variëren (‘Als ik had geweten dat het ging regenen, zou ik mijn paraplu wel hebben meegenomen.’). Maar wat doe je daarmee in het Frans, dat voor zo’n variatie veel minder mogelijkheden biedt? En hoe moet je, als Nederlandstalige vertaler, het Franse passé simple (‘eut’, ‘fut’) interpreteren? Is dat een enigszins verheven vorm van taalgebruik die je op de een of andere manier in je vertaling tot zijn recht moet laten komen? En wat doe je met het participe présent, het tegenwoordig deelwoord dat in het Nederlands veel minder gebruikelijk is dan in het Frans?
Een tweede probleem waren de woordherhalingen, die in het Nederlands – mits niet overdreven – veel minder een taboe zijn dan in het Frans, waar ze al in de negentiende eeuw zijn verketterd door Gustave Flaubert. Hoe los je dat dan op in het Frans?
Een derde probleem waren uiteraard de realia: zeg je ‘Willem Pijperstraat’ of ‘rue Willem Pijper’? Dit laatste probleem bleek zich vooral bij Franstalige vertalers voor te doen, want in het Nederlands zal niemand snel op het idee komen ‘rue’ met ‘straat’ te vertalen. En wat doe je in het Frans met ‘boerenbont’? Of met ‘gestampte muisjes’? Of met ‘CITO-toets’? De verschillende onderwijssystemen in Frankrijk en Nederland bleken sowieso regelmatig voor vertaalproblemen te zorgen.
Cultuurverschillen
Een laatste categorie waren natuurlijk de cultuurverschillen tussen beide taalgebieden, waarvan een voorbeeld werd aangedragen door Vincent Folliet, die regelmatig Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken in het Frans vertaalt. Hij worstelt elke keer met het feit dat in Nederlandse kinder- en jeugdboeken over het algemeen een beperkter vocabulaire wordt gebruikt dan in Franse en dat – alweer – bijvoorbeeld het woord ‘paleis’ moeiteloos vijf keer wordt herhaald op een en dezelfde pagina.
Vincent vermoedde dat dat misschien iets te maken had met de Nederlandse ‘Avi-normering’, die het aantal woorden bepaalt dat een leerling in een bepaald leerjaar moet kennen, en dat de woordherhalingen misschien zijn bedoeld om een Nederlandstalig kind voor eens en voor altijd in te prenten wat een paleis is.
Dit was natuurlijk bij uitstek een probleem om voor te leggen aan minister Jet Bussemaker, die ter gelegenheid van het Boekenbal ook in Parijs was en de workshop een halfuur lang met een bezoek vereerde; zij is tenslotte behalve minister van Cultuur ook minister van Onderwijs. Noch de minister, noch de aanwezige vertalers konden een afdoende antwoord geven op de vraag waarom en of de woordenschat in Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken beperkter zou zijn dan in Franstalige. Wel werd het vermoeden uitgesproken dat, ondanks de verschillen in aanpak, de woordenschat van Nederlandstalige kinderen aan het eind van het basisonderwijs per saldo niet onder zal doen voor die van Franstalige kinderen.
Het bezoek van de minister, ook al is ze demissionair, was natuurlijk ook een mooie gelegenheid om haar een kijkje te geven in de keuken van een beroepsgroep die essentieel is voor internationale cultuuruitwisseling en om het belang van literair vertalers en literaire vertalingen nog eens extra onder de politieke aandacht te brengen.
Dank ten slotte aan Bart Hofstede en Thijs Debeij van de Nederlandse ambassade in Parijs voor de geweldige ontvangst, en aan de vertalers voor hun enthousiaste deelname.