weblog

De Banff Bubble

Molly van Gelder – 4 oktober 2016

Er zijn op de wereld verschillende plaatsen waar je als literair vertaler terecht kunt om in alle rust te werken en met collega’s te verkeren, elkaar vertaalproblemen voor te leggen en je te verliezen in bespiegelingen over het vak. Zo is er een vertalershuis in het Duitse Straelen, vlak over de grens bij Venlo, waar vertalers kunnen verblijven. Jan Gielkens schreef daarover in 2004 in het tijdschrift Filter: “een dorp waar zo op het oog niets gebeurt. En precies dat is de kracht van ‘Straelen’ voor veel vertalers: er is niets dat je van het werk afleidt.” Dat kan niet gezegd worden van het Banff Centre for Arts and Creativity in de Rocky Mountains in Canada, waar ik op uitnodiging van het Nederlands Letterenfonds drie weken mocht verblijven om deel te nemen aan het BILTC Programme: drie internationale literaire vertalersweken.

Het is er zo overweldigend mooi – de bergen, de lucht, de campus – en er hangt zo’n bruisende, gastvrije sfeer dat je helemaal niet aan werken zou toekomen. Maar gek genoeg maakt juist die omgeving dat je heel geconcentreerd en effectief werkt. Iedereen doet dat namelijk daar. Alles ademt professionaliteit in het complex, bij alle disciplines. En na uren werk heb je genoeg energie voor een wandeling langs Bow River of voor een pittigere klim op Tunnel Mountain, of je gaat baantjes trekken in het zwembad en daarna je spieren ontspannen in het bubbelbad. En dan kijk je of je na het lekkere eten in de Vistas Dining Room nog puf hebt voor ophef en vertier in de avond.

Dat vind je niet in het nabijgelegen stadje Banff, een nogal voorspelbaar bergsportoord met veel blokhuthotels, dure sport- en kledingzaken en lelijke souvenirwinkels. De eerste keer dat ik er rondliep was bij aankomst, toen ik er een nacht logeerde voordat ik naar het Centre ging. Ik heb dat etmaal hijgend doorgebracht vanwege de plotselinge hoogte en de hitte (32 graden). De volgende dag kelderde de temperatuur naar 10 graden. In de bergen was dat heel normaal, verzekerden ze me daar. Verder kwam ik alleen in Banff om geld op te nemen en ‘bear socks’ te kopen voor het thuisfront. Ik was wel ingenomen met de straatnamen: Antelope Lane, Beaver Street, Grizzly Street, Marmot Crescent, Otter Street, Porcupine Lane, en zo maar door.

Hoe belandde ik in Banff? In december 2015 werd ik gebeld door Fleur van Koppen van het Letterenfonds:
– ‘Je gaat drie boeken van Carson McCullers vertalen, begreep ik. Heb je wel eens gehoord van het Banff Centre?’
– ‘Ja’.
– ‘Zin om daar volgend jaar juni heen te gaan’?
– ‘Oei, tja, mag ik daar even over nadenken?’
Voor iemand die claustrofobisch wordt van bergen en depressief van dennen zijn de Rocky Mountains misschien niet de beste omgeving. Maar collega’s die mij voorgingen zeiden: ‘Hoezo, nadenken? Doen!’

The Banff Centre ligt in het Banff National Park tussen hoge bergen met namen als Mount Rundle, Sleeping Bison en Sulphur Mountain. Het is een groot complex met allerlei gebouwen: twee hotels, vergaderzalen, muziekzaal, filmzaal, ateliers, een bibliotheek, een fitnesscentrum, een zwembad en drie bars/restaurants. En dan zijn er nog aparte stiltecabins in het bos voor schrijvers, musici en andere ‘artists’. Het internationale centrum ontvangt jaarlijks honderden mensen die zich bezighouden met de kunsten in brede zin: muziek, theater, film, beeldende kunst, keramiek, kostuum, design, schrijven en vertalen. Er zijn concerten, voorstellingen en lezingen, die je als ‘artist’ met je artist card mag bijwonen. En er worden ook grote congressen gehouden. Zo werden tijdens mijn verblijf voorbereidingen getroffen voor de TED Summit (van de TED Talks), een vijfdaags evenement met 110 sprekers, dat eind juni plaatsvond.

The Banff Centre Campus en Mount Rundle

Juni, de ‘translator’s month’

Elk jaar in juni komt een groep literair vertalers uit allerlei landen in Banff bijeen. Het Nederlands Letterenfonds biedt één of twee vertalers de mogelijkheid deel te nemen aan het programma en neemt de reis- en verblijfkosten voor zijn rekening. Voorwaarde is een vertaalopdracht: een vertaling uit het Frans, Engels of Spaans van een (Frans-)Canadese, Noord-Amerikaanse of Zuid-Amerikaanse auteur. En de bereidheid om drie weken huis en haard te verlaten.

Onze groep bestond uit achttien vertalers, van wie er vier ook als schrijver publiceren. Vijf Europeanen: uit Genua, Milaan, Londen, Stockholm en Amsterdam; twee Canadezen, een van oorsprong Nepalese uit Toronto en een Franstalige uit Montréal; vier Amerikanen: New York, Tucson en Iowa; twee Argentijnsen, een Israëliër, een Palestijn, een Braziliaan, een Mexicaan en een Zuid-Koreaanse. Dertien vrouwen en vijf mannen. De jongste was 24, de oudste 65 (dat was ik). De groep werd begeleid door vijf ‘consulting translators’, drie Engelstaligen en twee Spaanstaligen. Mensen die hun strepen in de vertalerswereld hebben verdiend. Ze zijn aanspreekpunt en vraagbaak, en met hen overleg je over de ‘talk’, de voordracht die je moet houden tijdens de zogenaamde ‘Round Table Sessions’.

De vierkante Round Table

Zo’n presentatie wordt unaniem griezelig gevonden. In je beste Engels moet je een helder verhaal houden dat voor iedereen interessant én begrijpelijk is. Nou is dat Engels misschien niet zo’n probleem (al viel dat voor de Spaanstaligen niet altijd mee). Maar praten over het vak in het openbaar en dan ook nog voor zo’n uitgelezen gezelschap is voor de meesten geen dagelijkse kost. Om de dag is er zo’n bijeenkomst, met twee en soms drie vertalers tegelijk. Twee vertalers hadden het geluk dat de schrijver die zij vertaalden in Banff was uitgenodigd. Dat is natuurlijk het leukste wat er is: met je schrijver een week kunnen sparren. Nicolette Hoekmeijer heeft daar in haar Banff-verslag een mooie metafoor van gemaakt. Schrijver en vertaler houden samen een praatje. Italiaanse Monica Pareschi deed dat met Kim Echlin, de Canadese schrijfster; Zweedse Elin Svahn met Lise Tremblay, die schrijft in het Quebecois (Frans-Canadees). Pareschi is de vaste vertaler van Echlin, dus die twee kenden elkaar al goed, maar voor Elin en Lise was het een eerste kennismaking. Mooi om te zien hoe er in korte tijd een band ontstaat tussen schrijver en vertaler: Elin werd door Lise uitgenodigd om na Banff een week bij haar te komen logeren.

De Braziliaanse vertaler van Katherine Mansfield en de Nederlandse vertaler van Carson McCullers, ondergetekende dus, beten het spits af. Over onze combinatie was nagedacht: McCullers was een groot bewonderaar van Mansfield en schatplichtig aan haar. Op de middelbare school leende ze Manfields boeken zo vaak dat ze uit elkaar vielen en opnieuw besteld moesten worden. Beide vrouwen waren zeer eigenzinnig, hadden lak aan conventies en waren hun tijd ver vooruit. Leven en werk was bij hen niet te scheiden. Ook bij de andere presentaties was er steeds een verband te ontdekken tussen de twee projecten van de vertalers.

Ik had al een beetje bedacht waarover ik het wilde hebben. Met mijn mentor Hugh Hazelton werkte ik mijn idee verder uit. Mijn voordracht zou gaan over hervertalen, en hoe het is om na 33 jaar voor de tweede keer een boek te vertalen: The Heart is a Lonely Hunter, in 1983 in mijn vertaling uitgebracht door uitgeverij Bert Bakker onder de titel Het hart is een eenzame jager.

Mijn exemplaar uit 1973

En ik zou het onderwerp ‘dialect vertalen’ aansnijden, in het geval van McCullers het taalgebruik van de zwarte mensen, de ‘Negroes’, zoals zij ze in het boek aanduidt. Dat was dan misschien een derde onderwerp: vertaal je dat met negers of zwarten? Bestaat er zoiets als ‘politiek correct’ vertalen in de literatuur?

Het begon meteen al goed: in dat gezelschap hoefde ik niet uit te leggen wie Carson McCullers is, wat in Nederland nog wel eens moet. De meesten bleken haar ook gelezen te hebben en The Heart is a Lonely Hunter kende bijna iedereen. Mijn hervertaling bestempelde ik als een soort aangename zelfkastijding. Ik ben met de billen bloot gegaan en heb verteld wat er zoal aan de oude vertaling schortte. Ik was jong en onervaren, het was mijn derde literaire opdracht. Stijl, dialogen, realia (geen internet!): veel kon beter of anders. Het werd een feest der herkenning. Iedere vertaler weet hoe het kan gaan: het boek is uit, je leest wat, en meteen zie je al dingen die je zou willen wijzigen. Maar wie krijgt de kans om dat zo grondig te doen? Iemand vroeg of er ook wel iets goeds aan mijn oude vertaling was, en gelukkig kon ik dat beamen.

Over het dialect vertalen ontspon zich een levendige discussie. Een deel vond dat je je niet in bochten moest wringen om het dialect over te brengen, dialect was onvertaalbaar, het zou te geforceerd worden, dus accepteer dat verlies maar. Een duidelijk geval van ‘lost in translation’. Een deel vond dat je het wel moest proberen, maar het klein moest houden. En een deel zei dat je dan een nieuwe taal zou moeten verzinnen. Iemand opperde: “jullie hadden toch ook slaven in die kolonie van jullie, Dutch Guyana? Waarom laat je ze dan niet praten als de mensen daar?” En dan leg je uit dat het voor Nederlandse lezers raar is als er ineens Surinamers rondlopen in het Amerikaanse Zuiden.

In totaal waren er acht sessies, stuk voor stuk leuke, inspirerende bijeenkomsten. Er heerste een ongedwongen sfeer, er werd veel gelachen en na elke keer werd de groep hechter. De respons uit de zaal, met al die vakgenoten bij elkaar, is fantastisch. De voordrachten waren heel uiteenlopend. Veel gingen in eerste instantie over het huidige project van de vertaler, maar mondden telkens weer uit in bredere discussies. Heel onderhoudend was het verhaal van een Amerikaanse vertaalster dat begon met: ‘I hate publishers, I love translation’. Vervolgens hoorden we dat ze haar carrière was begonnen door op eigen houtje vijf boeken te vertalen. (Inmiddels weten de uitgevers haar te vinden.) Zij wilde het hebben over hóé ze vertaalt: over de dagelijkse praktijk van het vertalen, haar dagindeling, hoe begin je, hoe ga je te werk. Dat had kennelijk nog nooit iemand gedaan, en in de discussie erna kwamen er veel verrassende en soms hilarische ontboezemingen over de verschillende vertalersrituelen.

Drie voordrachten wil ik nog speciaal noemen. Evan en Abed, een Israëliër en een Palestijn, vertalen samen een toneelstuk van een Israëlische schrijver uit het Hebreeuws: Evan in het Engels en Abed in het Arabisch. De twee zijn al jaren bevriend en breken elke dag weer dwars door muren heen.

Sora, de Zuid-Koreaanse, moet in haar vertaling van het Koreaans in het Engels bedenken of ze bepaalde passages voor de Engelse lezer moet uitleggen, hoe ze moet omgaan met onvertaalbare begrippen, met Koreaanse uitdrukkingen, en met censuur. Ze vertaalt Familiar Things van Hwang Sok-Yong, een magisch-realistische roman waarin veel niet bij naam wordt genoemd, maar waar alleen naar wordt verwezen. Ze zegt erover: “door de dingen niet te benoemen wordt de lezer gedwongen erover na te denken en ze in de herinnering terug te halen.” Voorbeeld: ‘Ever since the new general seized power and declared he would clean up society’. Elke Zuid-Koreaan weet dat het hier gaat om generaal Chun Doo-hwan, die in 1979 een coup pleegde en de noodtoestand uitriep vanwege geruchten over een Noord-Koreaanse invasie. Dat hij 1980 een ‘re-education Camp’ opzette om Zuid-Korea te ‘zuiveren’ van ongewenste elementen: 60.000 mannen en vrouwen werden zonder enige vorm van proces gevangen gezet met zware dwangarbeid. Moet de vertaler naam en jaartal invoegen, of alleen het jaar, of helemaal niets doen? Een tweede probleem is Koreaanse folklore, in dit geval magische wezentjes, de dokkaebi. Er wordt gesproken over ‘een vreemd en mysterieus dokkaebi rijk’, waar ze een paar vertaalopties voor gaf: wonderland, land of enchantment, maar het kan ook de hel zijn, de onderwereld. De dokkaebi komen voor in Koreaanse uitdrukkingen: ‘Je bent zeker vriendjes met een dokkaebi’ zeg je als iemand opeens verdacht veel geld heeft. Sora gaf als eventuele vertaling: ‘Did you rob a bank?’ En dan nog iets waar niemand in het gezelschap ooit mee te maken had gehad: censuur en politiek correct vertalen. In Korea zijn Japanse woorden en begrippen uit den boze. Het woord ‘daikon’ moet vertaald worden met ‘witte radijs’. In goed Nederlands noemen we dat ‘rettich’, grapte ik. ‘Sushi’ mag ook niet. Ik weet niet hoe ze dat in het Engels heeft opgelost. Zeewierrolletjes met kleefrijst en rauwe vis?

Manju, Nepalese van origine, die nu in Toronto woont, vertaalt Nepalese literatuur. Zij werkt aan de vertaling van een Nepalees/Indiase schrijver, Indra Bahadur Rai, de ‘Hemingway van Nepal’. Vooral de spreektaal was het probleem: dialogen zijn in verouderd of foutief Engels, in Hindi, in Bengali en in inheemse talen. India telt 22 officiële talen en een duizelingwekkend aantal onofficiële talen, meer dan achthonderd. Aan de orde kwam ook het vertalen van krachttermen, scheldwoorden en verwensingen. Zo wordt iemand voor ‘nose hair’ uitgemaakt, wat in India kennelijk een zware belediging is. Eens te meer besef je dat vertalers niet alleen woorden vertalen, maar hele culturen.

Het programma biedt verder voorleesavonden (reading sessions) in de Writers’ Lounge, een prettig vertrek met luie banken en stoelen en een salontafel, die na afloop van de sessies (of ook tijdens) wordt vol gezet met hapjes, wijn en sterker spul.

Op die avonden, die overigens niet verplicht zijn, maar waaraan iedereen – in het begin nog schoorvoetend – meedoet, lees je voor uit je vertaling, in je eigen taal dus. Een symfonie van Arabisch, Ivriet, Zuid-Koreaans, Nederlands, Zweeds, Quebecois, Portugees, Italiaans, Argentijns en Mexicaans (ja, die klinken verschillend, net als Amerikaans, Brits en Canadees). En soms zong Carmen, een van de begeleiders, Mexicaanse liederen met gitaar en barstte Abed geregeld uit in prachtige Arabische gezangen.

Sommige deelnemers spraken mij naar aanleiding van mijn cv aan over de VertalersVakschool en of ik daar niet iets over wilde vertellen. In overleg met de leiding hebben we toen een extra round table session ingelast. Mijn verhaal over de Vakschool wekte goedaardige afgunst, in sommige landen zou zo’n project nooit van de grond komen. Uiteraard heb ik ook uitgeweid over de Master literair vertalen, het ELV, over uitgevers, over de Vvl en het Letterenfonds, en de positie van literair vertalers in Nederland. Daarna hielden drie anderen een relaas over hun ervaringen en bijdragen aan het vertaalonderwijs in resp. Zweden, Israël en Mexico. De geanimeerde discussie die daarop volgde spitste zich toe op de theorie en de praktijk van het vertalen, met als conclusie dat ze elkaar niet bijten, maar in goede balans zouden moeten worden aangeboden. En dat het in Nederland zo slecht nog niet is voor het literair vertalen, terwijl er in andere landen nog heel wat te doen is.

Hoogtepunten waren er talloos: de geanimeerde tafelgesprekken in de Vistas Dining Room, de gezamenlijke tocht naar Lake Louise, de Hoodoo Trail, wandelingen langs Bow River, de Hot Springs bij volle maan, de prachtige concerten. Mijn poëziesessies met Uriel, 24 jaar, die geen onderscheid maakt tussen het vertalen van poëzie en proza – opvallend trouwens dat bijna alle Spaanstaligen de poëzie op de eerste plaats stelden en vaak zelf ook gedichten schreven. De voetbalavonden (facultatief) met bier en pizza tijdens de Copa America (live stream), waarbij de gemoederen hoog opliepen tijdens wedstrijden als VS-Mexico of Argentinië-Brazilië. Voetbal en vertalen, het gaat vaak heel goed samen.

De Vistas Dining Room

En dan, niet in de laatste plaats, de aanwezigheid van Rogério: Sikh, filosoof, schrijver, vertaler, yogaleraar en dj. Zijn ochtendlijke kundalini-lessen bleven me nog lang bij, vooral namens mijn buikspieren. Zijn draaitafelervaring kwam geweldig van pas op de afscheidsavond (die gelukkigerwijs samenviel met mijn verjaardag) in de Maclab Bistro, waarbij de hele tent – vertalers, musici, componisten, ontwerpers, pottenbakkers en plottenbakkers – aan het dansen sloeg.

Van mijn voorgangers hoorde ik over de banden die tijdens een verblijf in Banff worden gesmeed, over het saamhorigheidsgevoel. Zo kwam iedereen op verzoek van Britse Frances op 23 juni bij elkaar in de Writers’ Lounge om de uitslag van het Brexit referendum af te wachten. Iedereen was er, om elf uur ’s avonds wisten we hoe of wat (in Europa lag iedereen al in bed, maar wij liepen immers acht uur achter) en moesten we haar en elkaar troosten. Wat een tegenstelling: wij in Banff zo eensgezind, terwijl voor je gevoel de hele wereld daarbuiten uit elkaar aan het vallen was.

Nog zo’n mooi voorbeeld van verbroedering was er op de laatste voorleessessie: Rogério richtte zich tot Evan en las drie bladzijden in het Portugees voor van Evans in het Engels geschreven roman When We Danced on Water. Hij was het boek gaan lezen en vond het zo mooi dat hij het graag zou willen vertalen. Een ontroerde Evan drukte hem aan zijn borst. De verhalen over de saamhorigheid, het gevoel van verbondenheid kloppen, weet ik nu. Drie weken lang beweeg je je in een microkosmos, een vertalersbubble, waarin je je veilig voelt en waar je niet zo graag weer uit wil.

Twee dagen voor vertrek vond ik in mijn postvakje een brief waarin me werd gevraagd een dankwoord te schrijven aan een zekere Ms Fox, mijn ‘generous donor’. Ik had behalve het Banff Centre, de Canadian Council en het Letterenfonds nóg een sponsor! Bijgesloten was een ansichtkaart van het Centre en zeven wenken voor wat je zoal in je dankwoord zou kunnen opnemen. Ik citeer er twee: “your future plans, great expectations, hopes and dreams” en “any ‘wow’ moments that you experienced during your stay”.

Ik moest een beetje gniffelen toen ik het las. Canadezen zijn beslist geen Amerikanen, maar dit trof me als de bekende Amerikaanse overdrijving. Maar toen ik begon te schrijven, vloeiden er enkel superlatieven uit mijn pen. Ik kan niet anders zeggen: drie weken Banff was really een ‘wow’ ervaring met talloze ‘wow’ momenten!

Links

Schrijver

Molly van Gelder

vertaalt Engelstalige literatuur, veelal fictie. Daarnaast was ze, sinds de oprichting in 2006, tien jaar coördinator van de Vertalersvakschool in Amsterdam. Van Gelder vertaalde onder veel meer werk van Edna O’Brien, Hanif Kureishi, Alice Sebold, John Irving, Nadine Gordimer, Nicci French, Marilyn French, Doris Lessing en Joyce Carol Oates.

Bekijk alle weblogs van Molly van Gelder