Schrijver en patafysicus Matthijs van Boxsel nam op uitnodiging van het Letterenfonds deel aan de tweede editie van het literatuurfestival ‘Open landschap - Open Boek’, dat van 28 augustus tot en met 2 september in Beijing werd gehouden. Hij gaf er lezingen over zijn Encyclopedie van de domheid, ging in gesprek met Chinese critici en collega-patafysici, en hield een dagboek bij - een verslag over domheid, twee-vliegen-politiek en Henry Michaux in China.
Beijing, zondag 26 augustus 2012
Nog daas van mijn verjaardag staan we op Schiphol, waar marechaussees zich belachelijk maken door, getooid met een malle baret, rond te karren op segways. Op de heren-wc’s van gate F hangt een jasmijnlucht. We vliegen met 1025 km per uur op 11 km hoogte over de Oostzee en Mongolië. Je geeft zes uur van je leven in onderpand om een parallel universum te bezoeken. Hieronder een kort verslag uit Exopotamië, waar ook L’Automne à Pekin van Boris Vian zich afspeelt, een van de bijbels van de ’Patafysica, de wetenschap van denkbeeldige oplossingen.
Vlak voor het vertrek lees ik in de krant over het twee-vliegen-beleid: in een openbare wc mogen maximaal twee vliegen worden aangetroffen, drie vliegen wijst op gebrek aan hygiëne. Ook wordt er gewaarschuwd voor een nieuwe ondergrondse kernproef in Noord-Korea.
Maandag
Het gezelschap bestaat uit: de Grote Coördinator Tiziano Perez, Pieter Steinz en Maarten Valken van het Letterenfonds, kinderboekenschrijver/tekenaar Wouter van Reek, schrijver Stella Braam en fotograaf Cees Hilhorst in het gezelschap van een gefortuneerde schoonmaker en diens vrouw, en Liesbeth Wiewel (mijn eega). In Beijing treffen we Floris Cohen, Marita Mathijssen (zonder pekineesje), Henk Pröpper (BB) en Agnes Vogt (Letterenfonds). Om niet in mijn verslag te verschijnen, konden ze geld storten op mijn rekening.
Na aankomst op het vliegveld van Beijing, ‘Noordelijke Hoofdstad’, vertrekt het gezelschap met een busje naar de stad. De grijze lucht, de snelwegen, de bomen, alles doet denken aan Nederland, behalve de schoonmakers die met gevaar voor eigen leven de plastic flesjes uit de berm verwijderen, en wegwerkers die de weg niet snel kwijt zullen raken, omdat ze met enorme verkeersborden vol karakters rondlopen.
Als we de stad bereiken schieten de auto’s opeens van links naar rechts. Het wisselen van rijbaan blijkt een sport. Niemand lijkt zich iets van de stoplichten aan te trekken. Zebrapaden zijn zekere wegen naar de dood. Toeteren is een methode. Alle opgekropte vrijheidslust lijkt zich te ontladen in deze anarchie. De vijfbaansweg leidt tot in het centrum van de stad, dat geen echt hart lijkt te kennen.
In verband met De Topografie van de Domheid had ik een knipsel bewaard over Kangbashi, een van de vele Chinsese spooksteden die begin deze eeuw zijn ontwikkeld om de miljoenen Chinezen te huisvesten; maar ze trekken liever naar de grote steden als Beijing, dat meer inwoners telt dan Nederland, met alle problemen van dien: smog, een enorm watertekort, verkeersopstoppingen en gebrek aan huisvesting. Ontziltingsinstallaties kunnen het niet aan. Het drinkwater wordt met treinen en boten uit het zuiden aangevoerd.
We bereiken het gigantische luxehotel Kempinski, gelegen aan de tweede ring. Naast de ingang ligt een triest vijvertje met een decoratief stuk dakgoot van pvc. Ook staat er een struik vol mussen, de enige vogels die we in Beijing zullen zien. De voornamen van het Chinese personeel zijn verwesterd. Op de revers lezen we: Rachel, Conny, Louis, Lisa, Lolly, en… Claudia van Vlijmen, een jonge Nederlandse die al twee jaar in Beijing woont en werkt.
De schitterende kamer biedt uitzicht op de Onderbroek van Rem Koolhaas en een kanaaltje. Rechts onder ligt het Paulaner Brauhaus, links een Japans Restaurant, aan de overkant de Irish Pub en onder ons een pizzeria. De wereld ligt in China, zoveel is duidelijk. Twee mannen komen de kamer binnen met een vaasje rozen en een kom fruit. De rozen zijn niet slecht.
Om 11.15 klinkt buiten ergens collectief gejuich.
Op de dag van vertrek ontvingen we het Oranje Gidsje. Het begint met het hoofdstuk ‘Wat kan de ambassade niet voor u doen’. We voelen ons direct thuis.
Van een eerste verkenning van de stad komt niets, omdat we door de ‘jetlag’ in slaap vallen, tot we naar de ambassade gaan voor een buffet. In de hitte steken we te voet de vijfbaanswegen over. Ondanks een verbodsbord zwemt een man in de schemering onder trossen elektrische draden door die aan dunne kabels over de smerige rivier hangen.
Bij de poort moeten we ons paspoort in de aanslag houden als we de Chinese wacht passeren. De ontvangst is nogal rommelig; voor alle zekerheid geef ik zoveel mogelijk mensen een hand, maar de ambassadeur blijkt er niet tussen te zitten. Aan de muur hangen etsen van Appel. Het Vlaamse Fonds voor de Letteren is door drie mensen vertegenwoordigd; Elise Vanoosthuyse, Michiel Scharpé en Koen van Bockstal. Ik ben het Vlaamse Fonds eeuwig dankbaar voor de debutantenbeurs die ze in 1998 toekenden voor De Encycopledie van de Domheid, het boek waarvoor ik in Beijing ben.
Ik spreek wat langer met de Amerikaanse Kadi Hughes, die The Bookworm leidt waar ik morgen een lezing al houden in het Engels. Ze reist voornamelijk per fiets door de stad.
Verder worden we voorgesteld aan de geleerde en buitengewoon sympathieke vertalers Mark Leenhouts en Aurea Sison die ons het hele bezoek door zullen informeren.
De ambassade is net van bezetting gewisseld. Van correspondenten had ik gehoord dat de vorige ploeg, vooral de ambassadeur, een ramp is geweest. Het wil maar niet doordringen tot de ministers van Buza, van Van der Klaauw tot en met Rosenthal, dat China de touwtjes van de wereldeconomie in handen heeft. Europa is China’s grootste afzetgebied. Anders dan bondskanselier Angela Merkel die dezer dagen met negen leden van haar kabinet naar China komt, voor de tweede keer binnen een jaar. Ook het bezoek van de Egyptische president Morsi wordt breed uitgemeten in de Chinese kranten.
We hebben een boeiend gesprek met Patrick de Vries, een avontuurlijke jurist die hiervoor in Afghanistan heeft gezeten. Ook leer ik Jonathan Rechtman kennen en diens Chinese vrouw Rachel Guo. Hij woont langer dan zes jaar in Beijing en zal de volgende dagen tolken. Zij maakt filmpjes over de ‘gewone Chinees’. Ook hier beheerst de foutenkromme het bestaan.
De bediening vult ieder leeg glas direct bij; ik moet nog leren mijn glas nimmer leeg te drinken en mijn bord niet leeg te eten, op straffe van overdaad.
Op de binnenplaats klinkt één krekel of is het een haperende airco?
Op het verzoek van Mariska Driessen, ‘Policy Officer’, om een blog bij te houden of een kort verslag te schrijven, reageren de schrijvers gereserveerd. Schrijven is werken, bovendien staat een deel van ons inkomen op de tocht door de verlaging van de beursgelden, om nog maar te zwijgen van de ellende in uitgeversland. (De Chinese vertaling van mijn boek lijkt goed te lopen, maar het boek kost hier omgerekend 3 euro, waar ik maximaal 10% van krijg.)
Op de terugweg steken we weer de vijfbaanswegen over, als plotseling de stroom auto’s in beweging komt. We bereiken rennend de overkant, maar zijn Marita kwijt. Zolang haar opgestoken paraplu boven het langsrazende verkeer uitsteekt, is ze in leven.
Dinsdag
De dag begint zonnig en heel warm. Om 11.15 klinkt buiten opnieuw enorm gejuich dat niet valt te traceren. Misschien wordt de juich van overheidswege door de stad gedirigeerd.
De metro is helemaal opgeknapt voor de Olympische Spelen in 2008. Op de bewaking bij de poortjes na valt er niets ‘Chinees’ aan te ontdekken. Aan de muren hangen reclameborden die je ook in pakweg Parijs ziet, zelfs ‘pikant’ ondergoed; de bijschriften zijn in het Frans en Engels. Opmerkelijk is dat op de tunnelmuur eenzelfde plaatje steeds wordt herhaald, zodat je vanuit de langsrijdende metro de illusie hebt naar een statisch beeld te kijken. Zo zouden ze ook een kort speelfilmpje tussen de stations kunnen maken.
De menigten vallen mee, ondanks het rituele dringen bij de wagons. Er is volop plaats, ook tijdens het spitsuur; werkelijk iedereen zit op een mobieltje te werken. Elegant geklede vrouwen lopen met een kapje voor hun mond tegen de vervuilde lucht. In de tunnel hangt een reclame voor de ‘Beijing Spirit: Patriottism, Innovation, Inclusiveness, Virtue’. Een boeiende nevenschikking.
Volgens het principe dat je een stad vanuit zijn centrum moet verkennen, beginnen we op het Tiananmenplein, het ‘gat van Beijing’ dat ‘heel China zou opslokken’, volgens een kritische folder. Het Plein van de Hemelse Vrede wordt ook wel de ‘geboorteplaats van monsters en wonderen’ genoemd. Het is een plein zonder oevers, met als ankerplaatsen het Monument voor de Volkshelden en het Mausoleum van Mao.
In een essay beweer ik dat de Arc de Triomphe en de Poort van de Hel geen toegang bieden tot een andere ruimte, maar een perspectiefwisseling markeren. Een Chinese lezer heeft dit in verband gebracht met de Poort van de Hemelse Vrede, die volgens mijn reisgids sinds 1989 ‘het verlangen naar verandering’ symboliseert. Dit vereist een geoefend oog. Het meest fascinerende is wel dat het de dictatuur is gelukt zichzelf in de stad onzichtbaar te maken. Het iconische beeld van de ene man die de tanks tegenhield, wordt er des te vervreemdender door.
In de Verboden Stad zijn we vrijwel de enige niet-Chinese toeristen; omstanders willen met ons op de foto. Boven de ingang hangt een portret van Mao dat – net als de keizers eertijds - zuidwaarts kijkt; Mao kijkt echter naar zijn mausoleum. Uit bijgelovigheid zou hij nimmer een stap in de Verboden Stad hebben gezet. De Chinese toeristen kleden zich even opzichtig idioot als elders; de theorie is dat ze dit expres doen om duidelijk te maken dat ze geen gevaar vormen. Paraplus worden gebruikt als parasols. Sommigen dragen harmonicahoedjes in bonte kleuren, die doen denken aan de uitvouwbare kerstklokken en slingers van crêpe-papier.
Om de zoveel tijd klinkt er een snerpende toon uit de spaarzame bomen; zijn het krekels of anti-duif installaties? Sowieso is er nergens een vogel in de stad te zien, mogelijk vanwege de eeuwige smog of de opmerkelijke afwezigheid van insekten.
China wordt ook Zhongguo genoemd, ‘rijk van het midden’. Zoals ieder land ziet ook China zich als navel van de wereld. En hierbinnen vormt de Verboden Stad weer het centrum. Het keizerlijke paleis is een spiegelbeeld van de kosmos, met de keizer als bemiddelaar tussen hemel en aarde. Het complex bevat 9999 ruimten, symbool van de eeuwigheid. Na een ritueel bezoekje aan het Paviljoen van de Literaire Bloei komen we via de Hallen van Harmonie bij de Poort van Hemelse Zuiverheid.
Op de Binnenhof ontmoeten hemel en aarde elkaar en worden yin en yang verenigd. De morosoof daarentegen beschouwt yin en yang niet als delen die elkaar aanvullen tot een harmonie, maar als twee heterogene pogingen greep te krijgen op de idiotie die iedere harmonie verhindert. Niet alleen de paleizen, maar ook de Aardse Loketten, Noedelpaviljoenen en Souvenierstallen staan symmetrisch langs de centrale as. De wapens, klokken en bedden in de galerijen rondom zitten onder dikke lagen stof, als in het kasteel van Doornroosje. De ramen zijn zo smerig dat de schatten vrijwel onzichtbaar zijn.
Een patafysicus gebruikt een reisgids van Beijing om de weg te vinden in Amsterdam, en zijn verbeelding om de Verboden Stad te verkennen. Het Paleis blijkt een pop-up model van de Academie voor ’Patafysica te zijn. Wie de plattegrond van de Verboden Stad raadpleegt herkent direct de organisatie; De Hal van de Militaire Dapperheid, het Paviljoen van de Culturele Rijkdom, het Paleis van de Cultivatie van het Hart. Mijn boezem fibrilleert. De portretten in de galerij onderaan de plattegrond staan onmiskenbaar voor de illustere satrapen. En inderdaad vinden we op een van de terrassen een bronzen schildpad, het monument voor Mata-Mata, de vereerde satraap. In de trapmuur naast een drakenstroom herkennen we een spiraal, het patafysische embleem.
Ze hebben hier ook een patafyische oplossing gevonden voor het bovengenoemde twee-vliegen beleid; tegenover de Hal van Mentale Cultivatie zien we rond een openbare wc een wolk libellen. De wc heeft vier sterren!
In de Keizerlijke Tuinen staan fraaie stenen op sokkels tussen de stenen bomen en struiken. Een barokke rotsformatie heet de Heuvel van Verzamelde Elegantie; een bordje waarschuwt ‘Perilous hills. No climbing please’.
De versteende flora doet me denken aan Baltrusaitis die in zijn boek Das phantastische Mittelalter abusievelijk beweerde dat het westen ideeën en motieven (bijvoorbeeld wolkenranden als biesjes) had overgenomen uit de oosterse culturen, terwijl het missionarissen waren die ze in China hadden geïntroduceerd. Maar de signaturenleer (de neiging het ene te herkennen in het ander, een gezicht in een berg of een boom in een steen) is internationaal.
De kleine paviljoens bevatten een soort apotheoseplafonds met een draak op de plaats die op barokplafonds meestal voor God is weggelegd.
Buiten de muur leggen veertien man graszoden in een plantsoen van 20 vierkante meter. Als we terug naar de metro lopen, verzeilen we per ongeluk op een trottoir naast een snelweg met kleine, armoedige winkeltjes die medailles, plexiglazen bokalen, linten en rode vaandels verkopen. Tussen de huisjes naast de snelweg hangt de was te drogen, voornamelijk Calvin Klein T-shirts. We lopen langs een supermarkt die iconen van plastic verkoopt, op ware grootte; Marilyn Monroe met het gezicht van koningin Juliana, Elvis met het voorkomen van Buma. Verderop passeren we weer gekoelde huizenblokken in een stoombad dat wordt doorsneden door vier- en vijfbaanswegen.
’s Avonds eten we met een groepje in een goed ‘Chinees’ restaurant. (Yunnan-keuken?) We drinken lekkere rijstwijn (mi jiu), opmerkelijk zoet en toch fris. De tekening op de vis spelt in Chinese karakters ‘God is dood’.
Op weg naar The Bookworm passeren we een reeks nachtclubs. Door de daken en luifels steken boomstammen die zijn versierd met gekleurde lichtjes en lampionnen. We zien opmerkelijk veel reclame voor mondwater. Bij de Belgische ambassade klimt Kuifje uit een blauwe vaas.
In The Bookworm treffen we een voornamelijk westers publiek. Overal liggen stapels Engelse boeken. Ook is er een fotografe van de Chinese Global Times. Na mijn lezing drinken we wat in het café ernaast. Een Chileen oefent de karakters van provincieplaatsen en wordt gecorrigeerd door een Chinese die nog maar enkele dagen in Beijing is. Na haar afstuderen is ze uit de provincie hierheen gekomen. Via internet heeft ze The Bookworm gevonden, omdat ze haar Engels wil oefenen. Ze heeft mijn lezing gehoord en wil meer weten over de theologie van Ass Mousse. Het duurt even voor ik begrijp dat ze Erasmus bedoelt. Als ze zichzelf zowel een drakenkind als een kind van God noemt, dringt het tot me door dat ze missionaris is; desgevraagd lacht ze me toe. Als ze ook nog over astrologie begint, maak ik een eind aan het gesprek door te roepen dat ik ben geboren onder het sterrenbeeld Stofzuiger in een constellatie met Mercedes-Benz.
Woensdag
Een min of meer heldere, zonnige dag, 34 graden. We bezoeken de ‘hutongs’, stegen met een rommelige architectuur die in hoog tempo moeten wijken voor nieuwbouw. Ook hier verdwijnt de onderklasse naar getto’s aan de rand van de stad. Overal zoemen aircoapparaten en hangen elektriciteitsdraden over de weg. De fengshui op Vier-Harmoniën-hofjes is ver te zoeken.
Net als elders in de stad vinden we hier opmerkelijk goed verzorgde openbare toiletten; buikloop leidt tot interessante inkijkjes. Bij de ingang van de snelgemetselde huisjes staan soms gevelresten van oude gebouwen, meestal bij restaurants, winkeltjes of afgetakelde partijbureautjes. En dan duikt er opeens glanzende nieuwbouw op met een bewaakt hek of een stuk braakliggend land. De hemelse constellatie mag dan de organisatie op aarde beïnvloeden, de vraag is wat voor invloed de aardse wanorde op de kosmos heeft.
Afgezien van de winkels met ijskastonderdelen zien we opnieuw tientallen zaken die prijzen verkopen, bokalen met een zon, vlam, bol of kubus op palen, tussen twee handen of vleugels. Het kan niet anders of China rust niet voordat iedereen een prijs heeft, wat doet denken aan het Festival voor Wereldrecords van de Insektensekte dat iedereen de kans biedt een record te breken onder het motto ‘Alle Nederlanders zijn uitblinkers’. Zo zijn er wedstrijden knipogen, honderd meter figuurzagen en badkamerzingen.
Een vrouw slaapt op een krukje met haar hoofd tegen een boom geleund. Een krijsend jongetje wordt door een oude vrouw afgetuigd met een opgerolde handdoek, en trekt veel bekijks. Het eenkindbeleid schijnt tot een generatie van verwende kinderen te leiden.
Een miserabele snackbar heet ‘China’s Paradise’. Het doet me denken aan De ware geschiedenis van AQ, een verhaal van Lu Xun over een Chinese Elckerlyc (Q staat voor een hoofd met een staartje) die van elke nederlaag een overwinning weet te maken. Als hij zichzelf voor zijn kop slaat na een domdaad, denkt hij: ‘Hij had zichzelf geslagen, maar het leek alsof degene die geslagen had een andere zelf was dan degene die geslagen was, en korte tijd later voelde hij zich zelfs alsof hij een ander geslagen had – al tintelde zijn gezicht nog van de pijn. Zo ging hij liggen in het voldane gevoel dat hij een overwinning had behaald.’
Overigens is het verhaal een aanklacht tegen het alom heersend gebrek aan mededogen. In de metrowagon rolt een man met verminkte voeten op een plankje door het pad. Hij heeft een cd-speler om zijn nek, terwijl hij opera-liederen zingt; volgens de Australiër naast me gaat het om een overwinningslied. Hij wordt misprijzend aangekeken door de Chinezen (misvorming schijnt als een straf te worden beschouwd); zodra we de man geld geven, worden ook wij misprijzend aangekeken (Europeaan zijn is ook een straf). Toch moeten de Chinezen geld geven, anders zou hij de mensen niet tussen de voeten door rijden.
We eten in het ART-district. De taxi zet ons af bij de slagbomen, en in de avondlijke hitte lopen we naar het UCCA, het kunstcentrum dat is opgericht door een Belgische maecenas, Jef Ullens. Er hangt een opmerkelijke sfeer. De lucht is zeer vochtig. In de troosteloze straat met voormalige fabriekshallen staan enorme standbeelden van fantasiefiguren op paarden en lachende Chinezen in rood plastic, in de lijn van Yue Minjun, wiens obsceen lachende figuren worden gerekend tot het cynisch realisme. We passeren een machinekamer die nog in bedrijf is, straatmuzikanten, en glanzende nieuwbouw die deels in de steigers staat, en deels een met puin volgestorte ruïne is. Af en toe hoor ik een krekel.
In het restaurant neemt ik met de tolk Jonathan Rechtman de domdaden door die ik wil behandelen. Resoluut zegt hij me welke beotiana niet kunnen.
Vorig jaar heeft het Letterenfonds in het UCCA een geslaagde reeks lezingen georganiseerd; maar intussen is de staf vervangen, en zijn we verbannen naar een open ruimte omringd door trappen waar tijdens onze optredens steeds mensen op en af lopen. De akoestiek is erbarmelijk. Ook klinkt er een hels kabaal uit een belendende zaal waar krakende kunst staat opgesteld. Deel van de installatie is een holle plastic vloer waar bezoekers overheen moeten lopen.
De ruimte in het UCCA is alleen buitenom te bereiken, wat nergens aangegeven staat; binnen weten ze van niets. Ik ben nog verbaasd over de opkomst; zo’n twintig Chinezen. Ik word hartelijk begroet door Tata (A. Jinn) en Zhang Chi, twee patafysici die net als ik in Parijs zijn benoemd in de Orde van de Gidouille. (Yu Shuo en Cheng Xiaomu konden er jammer genoeg niet zijn.) Ik speld ze de onderscheiding in de Orde van de Persloopfilter op namens de NAP, zodat we alle drie op het podium zitten met een rode knoop voorzien van een spiraal en een kwastje. Jonathan verzorgt de consecutieve vertaling.
Zhang wijst op hun verweerde gezichten en merkt fijntjes op dat we even oud zijn. Het is in China geen luxe om over de domheid te praten. De paradoxen van de domheid en de ’Patafysica kunnen hier nog een bevrijdende werking hebben.
Ik moet denken aan de hoofdpersoon uit Dagboek van een gek (1918) van Lu Xun die meent te leven in een wereld van menseneters. Uit het overzichtswerk van Mark Leenhouts Chinese literatuur van nu (Breda 2008) begrijp ik dat de grap berust op een woordspeling: de hoofdpersoon wordt ‘chiren’ genoemd, ‘gek’, wat in het Chinees homoniem is met ‘menseneter’.
Hier wreekt zich overigens dat ik geen Chinees spreek. Hun teksten zitten vol toespelingen op de politieke situatie. In de parallelle wereld van de ’Patafysica weet je vaak niet of het spel is of ernst. De tolk doet wat hij kan. Dat we allen weten waar we het over hebben, blijkt uit het instemmend gegrom.
Ze betreuren het overigens dat De Encyclopedie van de Domheid geen hoofdstuk over China bevat, al is de ironie van de titel ze niet ontgaan. Dan komt Tata met een doorwrochte verhandeling waarin hij zeven punten van kritiek levert op mijn theorie. De tijd is te kort om op alle punten in te gaan, maar we spreken over het domme, want zelfdestructieve element in alcohol en tabak dat er nu juist de charme van is. Ook spreken we over de relatie tussen extase en waanzin (het buiten jezelf zijn). Tenslotte komen de wijze dwazen en dwaze wijzen aan de orde die ook in het boeddhisme en taoïsme een rol spelen, en die ik ooit zal behandelen in de Theologie van de Domheid.
De kwestie van het twee-vliegenbeleid is ze ontgaan, maar ze sommen een reeks mislukte maatregelen op. Het wanbeleid drijft ze niet tot razernij; als ware patafysici reageren ze met een neo-wetenschappelijke interesse, onder het motto: ‘Als we dan toch falen, laten we dan falen op het hoogste niveau.’ Als ik Zhang aanmoedig zich te ontwikkelen tot de Mao van de mislukking, zegt Jonathan dat dit beter onvertaald kan blijven.
Tijdens de lezing klinkt het gekrijs van spelende kinderen en ruziemakende schoonmakers, en later hoor ik dat een werkster met een bezem achter ons op het podium heen en weer liep, als om onze woorden te onderstrepen.
Er komen vragen, vooral over het aandeel van de domheid in de liefde en de rol van de extase in het spel. Wat vindt mijn vrouw van mijn opmerking dat een goede relatie draait om een voortdurend misverstand?
Na afloop krijg ik van Tata een pak papier mee vol handgeschreven karakters; een kritiek op mijn boek. Ik word benaderd door een Chinees die mijn adres wil hebben om informatie door te geven. Om niemand in problemen te brengen houd ik het hierbij.
Donderdag
Anders dan gisteren hangt er een zware smog. Opnieuw valt me op dat het publiek in de metro nauwelijks verschilt van dat in Amsterdam. Slippers met pailletten, teennagelkunst, korte rokken, een enkele hanenkam. Iedereen kijkt op zijn mobiele telefoon. Onderin de koele metrohalte Wangfujing is de ingang tot het Paleolithisch museum. Toepasselijk voor een ondergrondse.
Bovengekomen slaat de hitte ons in het gezicht. Voor het eerst hebben we het idee een centrum te hebben gevonden op de hoek van de Dongchang’an Jie. Grote avenues, enorme torenflats, banken, plantsoens en warenhuizen. We vluchten voor de hitte in een koel winkelcentrum vol westerse winkels die luxeartikelen verkopen. Onderin zitten volle Chinese restaurants naast een Starbucks. De muziek lijkt sprekend op westerse pop en jazz, maar als je goed luistert klinkt het net anders. Alsof ze alle bekende liedjes in een computer hebben gemixt tot nieuwe composities. Het doet denken aan een stad die door aliens is gekopieerd. Op televisieschermen zie je Chinese bandjes die de westerse popsport tot in de finesse beheersen.
De stad verwestert niet zozeer, het Westen wordt opgeslokt. Een wolf die leeft van schapen wordt geen schaap; een wolf bestaat uit verteerde schapen.
Het idee dat het kapitalisme een eind zou maken aan grenzen, oorlogen en ideologieën is de ultieme utopie. Dictatuur en kapitalisme gaan opmerkelijk goed samen. Het ‘warenfetisjisme’ is ook hier springlevend. Politieke leuzen zijn moeiteloos ingewisseld voor reclameborden, ‘Enjoy!’ Coca-Cola, Starbucks, Apple, Tissot, Rolex, Lamy. De politie bewaart de orde in het warenhuis.
Te bedenken dat de meeste westerse goederen in China worden gemaakt. Europa kent nog steeds een arbeidersklasse, deze woont echter in India en China. En dan zwijg ik nog over de kinderarbeid en erbarmelijke werkomstandigheden.
Even verderop staat de grote Wangfujing Bookstore van vijf verdiepingen. Naast planken met westerse klassieken (in het Engels), staan kinderboeken, kalligrafische werken, en opmerkelijk veel boeken over geomantie. De speurtocht naar de kosmische harmonie past naadloos in het communisme. Overal op de grond zitten mensen te lezen. In het roltrapgat hangen foto’s van Chinese hoogwaardigheidsbekleders die de winkel de afgelopen eeuw hebben bezocht.
Buiten passeert een bruine vlinder (dit moet de ene vlinder zijn wiens vleugelslag verantwoordelijk is voor de orkaan Isaac die huishoudt in Amerika). Er is een bloedbankbus. Aan de overkant, bij een warenhuis dat de deuren open heeft, rijkt de airco tot twee meter op straat. Een onzichtbare muur van kou raakt de hitte.
Het is te simpel om te zeggen dat de Tempels van de Universele Naastenliefde, die hier ooit stonden, zijn vervangen door de Zelfmoordtempels van het Consumentendom. Het zijn heterogene pogingen greep te krijgen op de idiotie die van alle landen en tijden is.
Als we doorlopen verandert het straatbeeld; letters wijken voor karakters, we zien toeristenstraatjes die bijna overdreven Chinees zijn; met veel rode lampionnen, rode poorten, en schorpioenen die levend zijn gespietst voor de barbecue. Ook Chinezen kijken verbijsterd en gefascineerd naar dit nostalgische schouwspel. De stal is een toeristenfuik.
De twee valse gezichten van de straat maken deel uit van dezelfde val. Pekingeend in een puntzak - of is het nu beijingeend? – meloenijsjes, het Jeans-merk True Religion, dat adverteert met een gitaarspelende Boeddha. Langs de hele boulevard staan met nepklimop versierde vernevelaars, die we mijden uit angst voor de legionellabacterie. Via schetterende luidsprekers worden Chinese toeristen naar busjes gedirigeerd die in de buurt rondrijden.
Opeens is de straat leeg. Op een plein tussen enorme flatgebouwen staat zowaar een katholieke kerk, de grijze Oostkerk (voormalige Sint-Jozef) die vrijwel geen beeld kent; buiten staat een piëta tussen slapende mensen. Langs de kerk loopt een hutong vol geïmproviseerde winkeltjes, en een kliniek voor plastische chirurgie.
We passeren nog een boeddhistische tempel, met een reeks bodhisattva’s onder het stof van eeuwen, wat me doet denken aan de paradox van de stupa: het persoonlijk streven naar verlossing van de bodhisattva getuigt van een egoïsme dat zijn verlossing in de weg staat.
Ook het boeddhisme is trouwens een oorlogsfilosofie; het uitwissen van het ‘ik’ levert ideale soldaten op.
’s Avonds opnieuw met taxi’s naar het UCCA. We passeren een stoet fietsers met een tros ballonnen in kerstkleuren.
Floris Cohen wordt geïnterviewd door een enthousiaste Chris Kang. Waarom heeft de wetenschappelijke revolutie niet in China plaatsgevonden? Het antwoord is kort gezegd dat de Chinese cultuur berust op absorptie, terwijl wetenschap is gebaat bij cultuurwisseling. Vernietiging stimuleert vooruitgang.
Op een grotere schaal bevestigt de Cohen-conundrum de theorie van Bachelard, volgens wie vooruitgang is gebaat bij een permanente omwenteling. Wetenschap is geboren uit haat en geweld: gericht tegen de natuur, tegen zichzelf, tegen het verleden. Kennis is het product van een reeks min of meer mislukte pogingen de obstakels te overwinnen die het denken eigen zijn.
Dit wordt fraai verbeeld door het gezicht van Cohen dat een fascinerend landschap is van overspronggebaren die een permanente psychomachie verraden.
Het boeiende verhaal wordt regelmatig onderbroken door kabaal uit de kunstkamer of een cellist die een trap afkomt.
Overigens verklaart Henri Michaux de Chinese ‘weg’ uit een hang naar bricolage en handigheid: ‘Zelfs om te eten zoals hij dat doet, met twee stokjes, is een zekere handigheid nodig. En die handigheid heeft hij gezocht. De Chinees kon de vork uitvinden, die honderd volken hebben uitgevonden, en zich ervan bedienen. Maar dat instrument, dat je zonder enige handigheid kunt hanteren, staat hem tegen.’ (Een Barbaar in China) Waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan. ‘Als je niet handig bent kan je geen Chinees zijn, dat is onmogelijk.’
Volgens Simon Leys heeft Michaux zijn verslag van China achteraf gekuist; volgens Mark Leenhouts is Michaux nimmer in China geweest.
We rijden terug met snorders omdat reguliere taxi’s in het ART-district nauwelijks te krijgen zijn. In de stad hebben we geen dieren gezien op een paar armzalige katten na, maar hier laten mensen hun honden in het donker uit op een groot grasveld.
Voor een laat maal gaan we naar een Chinees restaurant achter het hotel. We lopen dwars door het koele hotel, via een inpandige brug over een nepwatertje (een zijriviertje van de trieste poel naast de ingang), door het dure warenhuis aan de achterkant dat uitkomt op het snikhete plein met het metrostation dat we Bijlmer hebben gedoopt, omdat het de zuid-oost uitgang is.
Het restaurant valt alleen door ingewijden als zodanig te herkennen. We zitten in een afgeschot deel om een ronde tafel met een draaiend middenblad waarop de gerechten worden neergezet. Opnieuw erg lekker eten.
Op de terugweg lopen we het warenhuis weer binnen, maar op een man die het vloerkleed aan het plakken is na, blijkt het uitgestorven. We passeren onbeheerde balies met luxe parfums; de tussendeur is gesloten, dus we moeten buitenom. Marita krijgt van Floris een felgekleurde ballon.
Vrijdag
Snikheet en zware nevels. In de krant China Daily, die elke ochtend op de kamer wordt bezorgd, staan nog steeds grote stukken over de bezoeken van Morsi en Merkel. ‘China en Duitsland zingen een harmonieus duet in de opera van Beijing.’ Maar de exportdaling in Europa leidt in China tot faillissementen, terwijl China aarzelt om extra geld te steken in Euro-obligaties. Ik hoor trouwens dat Merkel niet in het Kempinsi zit (dat deel uitmaakt van een Duitse keten) omdat ze het hotel achteruit vindt gaan, maar bij het ontbijt zijn we wel omringd door Duitse ambtenaren.
De Cohen-conundrum zien we direct toegepast. In de rubriek ingezonden brieven klaagt een Chinese lezer dat in de 6e editie van de Contemporary Chinese Dictionary 239 westerse termen zijn opgenomen, zoals MBA en Masters. De samenstellers hebben ‘de grootst mogelijke schade toegebracht aan de Chinese taal’. Maar het commentaar wijst erop dat de kracht van het Chinees juist is dat het vreemde invloeden weet te incorporeren, zoals de interpunctie. ‘Chinese culture is inclusive in nature. […] the development of the Chinese language is a story of cultural integration, which reflects ist all-inclusive character.’
Opeens dringt de betekenis van een van de vier punten van de ‘Beijing-spirit’ tot me door: Inclusiveness staat niet voor saamhorigheid, maar voor aanpassingsvermogen. De titel van het stuk luidt: ‘Western words add flavor’.
We missen het pleidooi van Marita voor Mulisch in het letterkundig museum, omdat we de Grote Muur willen bezoeken. We passeren met de auto een enorme champignon op een sokkel en de ‘Hundred Fruit Orchard’ waar je tegen betaling zelf je fruit mag plukken; alles heet ‘eco’ en ‘bio’. Mannen met rode vlaggen wijzen de weg. Verderop een ontspanningsgebied met boten op het land (landvaartkunde is internationaal), een treinstel en een limousine waarin je schijnt te kunnen eten. Bij de ingang staat een Venus van Milo naast een spierwit beeld van Mao. Commerciële iconen; in Beijing zijn de Mao-beelden grotendeels weggehaald. Plastic souvenirs worden alleen nog gemaakt voor de export.
Het landschap bij de Muur lijkt opmerkelijk veel op de Ardèche, maar op alle borden staan karakters in rode verf, ook op de kademuren. We komen er niet achter of dit politieke leuzen zijn of dat het reclame is voor de vele openluchtrestaurants langs de weg. De bergen zijn in trek bij de stadsbewoners. In het weekeinde komen ze hier om vis te vangen en te roosteren. Overigens komen ze liever niet in het bos uit angst voor beroving en verkrachting.
We passeren geïmproviseerde dorpen die in een permanente staat van wording verkeren, getuige de verstofte betonmolens, overwoekerde baksteenhopen en bergen zand vol bloemen. Ertussen staan nieuwe straatlantaarns met rode lampenkappen.
Na een paar slagbomen bereiken we de voet van de Muur, die is gebouwd als bescherming tegen de Hunnen en andere ruitervolken. De circa 5000 km lange Muur werd ooit bewaakt door een miljoen mensen. Rijke Chinezen schijnen de grond rond de muur op te kopen om er dure recreatiecentra te bouwen; het gevaar komt van binnen.
We gaan met de kabelbaan omhoog. De Muur is inderdaad indrukwekkend, zeker nu delen in de mist zijn gehuld. De kantelen staan niet haaks, maar volgen soepel de bochten van de berg. Her en der zien we een kanon gevuld met afval. En om iedere hoek staat een verkoper met water en snacks. Opnieuw zijn er weinig insecten: een zwarte tor die roze is onder de vleugels en een libelle; wel klinken overal cicaden, overigens net anders dan we gewend zijn. Zoals ook de kastanjebomen net andere vruchten dragen. Het is een land van bodysnatchers.
Er zijn weinig toeristen, mogelijk vanwege de vochtige hitte. Spijtig voor de stalletjes met fruit en souvenirs onderaan de rodelbaan waarop gillende toeristen van de muur naar beneden glijden onder rode vlaggen door die aangeven waar je moet remmen. Wij geven er de voorkeur aan over de Muur door te lopen naar de volgende kabelbaan, een wandeling van twee uur.
De pelgrimage eindigt bij toren 14 waar we doorweekt van het zweet uitrusten op een stenen boomstam, de ‘old, young, sick, disabled, pregnant special seat’, alvorens de kabelbaan naar beneden te nemen. Uit die stenen boomstammen worden natuurlijk de stenen boten gebouwd die we in de stad hebben gezien. Beneden nemen we de lift, die door zes vrouwen wordt schoongemaakt, en komen via de markt terug op de parkeerplaats. Onze chauffeur voert ons via tolwegen naar de stad. We passeren twee kettingbotsingen. Dankzij een haperende neonletter, zie ik onderweg de Clowne Plaza.
Op de hotelkamer vallen we in slaap en missen zo de borrel in The Bookworm.
Pieter Steinz komt de lobby binnen met twee exemplaren van mijn boek in het Chinees. Eindelijk. De afbeelding van de naakte keizer van Rops staat erin met zijn erectie in volle glorie. Daar is dus niet in gesneden. (Desgevraagd bleken twee Chinezen de erectie niet als zodanig te herkennen.) De vertaalster (uit het Frans) heet Wang Yuanyuan. Ik ben benieuwd of ze ook de fouten uit het Frans heeft overgenomen.
Tegen mijn Zuid-Koreaanse vertaler had ik gezegd dat de zestien vertalingen van mijn boek bewijzen dat domheid internationaal is. Maar hij wees me erop dat er nog een ander boek van een Nederlander over de domheid overal is vertaald, de Lof der Zotheid van Erasmus. ‘Wij beschouwen de domheid dan ook als een typisch Nederlands exportproduct.’
Zaterdag
Af en toe motregen, 32 graden, en een dichte mist waardoor de Onderbroek niet valt te zien. De krant maakt weer melding van schermutselingen over de Diaoyu-eilanden (Senkaku in het Japans). Ultra-rechtse groepen in Japan hebben een vlag geplant op de rotsformaties, waarop een Chinees in Beijing het vlaggetje heeft gerukt van de dienstauto van de Japanse ambassadeur. Seoul stuurt een diplomatieke brief van de Japanners ongeopend terug.
Om 11.15 klinkt weer gejuich buiten. Dat sterkt de mens.
Ik ga alleen de stad in, L ligt met buikpijn op bed. Dit keer tref ik een verminkte bedelares in de metro. Ik neem per ongeluk de verkeerde uitgang en beland aan de andere kant van de snelweg. De stad heet zijn eigen kompas te zijn, vanwege de oriëntering van het symmetrische stratenplan. Maar de smog maakt het onmogelijk me te oriënteren op de vorm van de gebouwen.
Ik passeer het filateliemuseum dat wordt geflankeerd door twee postbodes te paard, een in oude klederdracht, de andere met pet en postzak. Postzegels zeiden me vroeger niets tot ik erachter kwam dat ze een boeiende afspiegeling vormen van politieke kwesties. Overigens verwacht ik niet aanvullingen te vinden voor mijn collectie postzegels van eenmanskoninkrijken. Bovendien heb ik een afspraak elders. Ik kom langs een van de vele troosteloze kinderspeelplaatsjes waar zwaargespierde bejaarden oefeningen doen aan de rekstok.
Ironisch genoeg krijg ik dankzij het Oude Observatorium, waar ooit wereldkaarten werden verzameld, weer greep op de situatie. Ik ben in een cirkel gelopen en kom te laat op de afspraak met X bij het Stone Boat Café aan het meer in Ritan Park. Hij ziet de ’Patafysica als een geschikt middel om onbespreekbare zaken te behandelen. De opmerking dat Mao voor het communisme is wat Ubu is voor de ’Patafysica wordt met gebrom beantwoord. Opnieuw valt me het patriottisme op van de dissidenten, een van de ‘Beijing-spirituals’. Het idee dat nationalisme het maoïsme vervangt om het monopolie van de Partij te rechtvaardigen, en de interne tegenstellingen toe te dekken, deelt hij niet.
Zijn klachten over het materialisme zijn overigens identiek aan die van de regering. Zo werd in de krant kritiek geuit op een Chinees popsterretje dat had gezegd: ‘Liever eenzaam huilend op de achterbank van een BMW, dan zingend achterop de brommer van mijn vriend’.
We spreken over de relatie tussen taoïsme en ’Patafysica. Uit het boek van Kristofer Schippers over Zhuang Zi had ik geconcludeerd dat ze veel met elkaar gemeen hebben, wat X bevestigt. Overigens had ik in een interview per e-mail met de Global Times geschreven dat ook het maoïsme een vorm van ’Patafysica is, maar die opmerking zal wel geschrapt worden.
Op aanraden van X bezoek ik de Tempel van de Oostelijke Berg. Rond de binnenplaats liggen 72 kamertjes die de taoïstische boze geesten herbergen. Verderop ligt het folkloremuseum, maar ik verruil de ene tempel voor de andere: warenhuis The Place kent een enorme LED-luifel met flikkerende reclame. Dan wordt de Onderbroek van Koolhaas eindelijk zichtbaar, de staatsomroep die dagelijks voorziet in de opium van het volk. Het door vuurwerk verwoeste hotel van OMA kan ik niet vinden.
Drijfnat van het zweet kom ik terug bij het hotel. Om de hoek speelt een jongen met een krekel aan een touwtje.
Om 15.00 wordt ik geïnterviewd door Chris Kang voor de (Chineestalige) China Reading Weekly in een van de vele cafés binnen het hotel. Ik schenk hem namens het Letterenfonds een fles Bokma oude jenever. Uit zijn opmerking dat mijn boek deel uit zou kunnen maken van de badkamerlectuur van Calvino, maak ik op dat hij - via internet? - kennis neemt van internationale literaire bladen, zoals The Believer. Heel vleiend allemaal. Hij ziet mijn boek als een ‘novel without protagonists’, en vraagt waarom ik geen romans schrijf. (Ook hier geldt de roman blijkbaar als het ultieme.) Ik leg hem uit dat alleen het essay in zijn wendbaarheid geschikt is om de domheid op de staart te trappen.
We spreken over de voor- en nadelen van Google; enerzijds wijst Google de weg naar onverwachte bronnen; anderzijds selecteert de machine de informatie op basis van je eerdere zoekgedrag. Expansie gaat recht evenredig gepaard met beperking, volgens Kang de sleutel tot China.
‘s Avonds eten met Ye Fu; zijn naam is een pseudoniem dat ‘wilde man’ betekent, wat zowel wijst op iemand die in de natuur leeft, als op iemand die buiten het systeem opereert. Hij haalt ons met twee auto’s op in het hotel. Zijn gevolg bestaat uitsluitend uit mensen die behoren tot zijn volk/clan. Hij spreekt geen Engels, maar een jongeman uit zijn gevolg wel; deze heeft door Europa gereisd en was vooral onder de indruk van het blauwe zeewater in Nice. Ook kent hij alle Franse wijnen.
Ye Fu was politieagent, maar sprak zich openlijk uit tegen het overheidsgeweld op het Tiananmen plein, waarna hij voor jaren in het strafkamp verdween. Inmiddels is hij enorm populair aan het worden, getuige de verkoop van zijn essays, en de meer dan een miljoen volgers op twitter.
Hij schenkt Tiziano en Pieter een fles Li Bai wijn, een eau-de-vie met in het midden van de fles een beeldje van de gelijknamige dichter (Li Po, 8e eeuw, ook vertaald door Slauerhoff) die dol was op deze wijn. Het verhaal wil trouwens dat de dichter is verdronken toen hij ‘s nachts in beschonken toestand een poging deed de maan uit het water te vissen. Mogelijk speelt bij het geschenk ook een rol dat Li Bai de draak stak met machthebbers.
We zitten met circa vijftien mensen in een kamer rond een enorme ronde tafel met een tafelblad dat roteert om een enorm plastic bloemstuk (eerder een grafkrans). Bij het eten wordt royaal Rémy Martin cognac geschonken (alles draait om het merk), dure Franse wijn en een Chinese eau-de-vie. De leden van het Fonds moeten bij het toosten het ene glas na het andere drinken, maar houden stand.
Het eten is lekker, vooral de doerian in bladerdeeg en de soep van vissenlippen. Goddank is het laten staan van voedsel geen teken van onbeleefdheid; integendeel, door alles op te eten geef je aan dat er te weinig was. De airco is ijskoud. Mijn buurman tolkt en wil niets missen van de gesprekken. Alleen als hij geen antwoord geeft, weet je dat je een taboe raakt. Het anti-pandisme van de NAP stelt hem voor een raadsel.
We spreken ook over de nep-Ikeawinkels in China. Tiziano vertelt het verhaal over de man die keukenpakketten ombouwde tot kastelen om deze boos bij de klantenservice terug te brengen met de verzekering dat hij de gebruiksaanwijzing had gevolgd. Als de tolk het eindelijk begrijpt, komt hij niet meer bij van het lachen. Hij vertelt dat ze hebben leren leven met absurditeiten; hij lacht er liever om dan er kritiek op te leveren. Of zoals een Chinees spreekwoord zegt: ‘Sla nooit een vlieg dood op het hoofd van een tijger.’
Liesbeth krijgt van haar buurman te horen dat Taiwan bij China hoort, en dat democratie ooit de delen zal ‘helen’ (‘heal the parts’). Ook hij noemt zichzelf een patriot, sterker: de dissidenten zijn de ware patriotten.
Tijdens het eten begint het buiten eindelijk te plenzen. Ten afscheid krijgen we allemaal een blik voortreffelijke thee cadeau.
Na afloop drinken we wat in de lobby van het hotel. Marita heeft in de lift gesproken met een Duitser uit het gevolg van Merkel die haar het bedrag had toevertrouwd dat China bereid is Europa te lenen, maar ze weigert dit staatsgeheim te delen.
Stella Braam vertelt een hartverscheurend verhaal over haar ouders; haar boek over Alzheimer wordt hier met open armen ontvangen. Ook hier is het een volksziekte, maar er rust een taboe op dat ze lijkt te doorbreken. Wouter van Reek ligt ziek en uitgeput op bed; hij heeft de afgelopen dagen vele workshops aan Chinese kinderen gegeven, en zichzelf beloond door een winkel vol kalligrafieboeken en –kwasten leeg te kopen. (Net als mijn vader was de zijne tekenaar, de schepper van Wipperoen.)
Op de hotelkamer ligt net als iedere avond een nieuw kleurig Chinese-opera-maskertje naast het bed. Evenzovele Chinese manieren om een westerling uit te lachen.
Op internet zie ik dat het interview dat ik via e-mail met de Global Times heb gehad, is verschenen; ze hebben verzuimd om – als beloofd - de tekst aan mij voor te leggen. En zoals gewoonlijk zijn alle antwoorden die ik schriftelijk heb gegeven verminkt, met een komisch resultaat.
Zondag
Wat bracht dit bezoek China? Alzheimer, domheid, productieve rampen, kinderboeken en Harry Mulisch.
Op het vliegveld van Beijing zie ik in de snackmachine vacuüm verpakte kippenpootjes. Ik koop er een, maar lees op de verpakking dat ik hem niet mee naar het buitenland mag nemen.
In het vliegtuig kijkt ik opnieuw naar Prometheus: is Vickers toch een robot? En waarom die toespeling op de holocaust? Wie heeft God geschapen? Erachteraan The Big Lebowski, no one fucks with the Jesus.
Ik hoor dat in Breda het wereldrecord ‘roodharigen op één plek’ is gebroken. We vliegen met het licht mee en krijgen na 8071 kilometer de zes uur borg terug; dit wordt de langste zondag van mijn leven.
Het literatuurfestival ‘Open landschap - Open Boek’, vond plaats van 28 augustus tot en met 2 september in Beijing. Meer informatie over het programma is te vinden op www.helanwenxue.org.
Volgens Simon Leys heeft Michaux zijn verslag van China achteraf gekuist; volgens Mark Leenhouts is Michaux nimmer in China geweest.