“Ik begin me, zo nadrukkelijk in het huis van een schrijver, af te vragen hoe het leven van een schrijver eruit moet zien.” Dichter en beeldend kunstenaar Annemieke Gerrist woonde en werkte een zomermaand lang in het Adriaan Roland Holsthuis. Een verslag in woord en beeld.
3-8
Eerst leren we het huis kennen via de vloer: er zijn een hoop gevaarlijke stekkerdozen.
Er is een kleed om op te spelen. De houten salontafel heeft een scherpe rand, de tv staat – iets hoger – op een wit ikea-tafeltje. De afstandsbediening ligt net binnen handbereik.
De vensterbank is opnieuw een fractie hoger, net als de rand aan de achterkant van de bank. Gelukkig is deze zacht, dat komt mooi uit, want ze is begonnen met lopen.
4-8
De schrijfkamer van Roland Holst is klein, met een bureau dat niet zou misstaan op een saai kantoor.
Bij het opendoen van de kamer weet ik meteen: hier kan ik niet schrijven.
Misschien omdat het zo nadrukkelijk een schrijfkamer is?
Omdat het bureau uitkijkt op een muur? Het belemmert me in het denken.
Dit huis is niet van mij, maar ik voel me er snel thuis. De woonkamer, keuken, de tuin, het dorp dat ernaast ligt, alles is binnen een mum van tijd mijn eigendom.
De schrijfkamer boven – met allemaal persoonlijke herinneringen – is een kamer geworden die ik niet opnieuw kan innemen. Hij is te algemeen.
De kamer leent zich uitstekend als omkleed-ruimte. Boven het bureau, de commode, hangt een grote lijst, een in memoriam met foto’s en het handschrift van de schrijver, een geschiedenis van het huis. Wanneer ik mijn dochter ‘s ochtends op het bureau zet met een volle luier wijst ze als eerste de foto’s met paarden en de zwarte poes aan.
5-8
Het huis is niet geschikt voor een familie. Het is geschikt voor een schrijver die alleen zijn dagen volmaakt met koffiezetten en schrijven. En hier en daar een vrouw.
Ik heb mijn complete gezin meegesleept.
6-8
Omdat de trap gevaarlijk is, heb ik een afvalemmer gefabriceerd naast de commode, zodat ik met niets anders dan mijn dochter de trap af kan gaan.
Ik voel me schuldig dat er vieze luiers in de werkkamer van de schrijver zijn.
Elke avond gooi ik het weg. Ik vouw alle kleren netjes op en laat de schrijfkamer geordend achter.
Broeken bij broeken, jurken bij jurken.
7-8
Zonder enige ervaring, we wonen thuis in een appartement, beklimt mijn dochter vanuit het niets de trap. Ze wil naar de foto’s van de poes en de paarden. Ik vraag me af wat de schrijver hiervan zou vinden, degene die zelf schreef te zijn verdwenen tussen paarden, weilanden en riet.

8-8
Ik schrijf drie slaapjes per dag. Alles bij elkaar tussen de 3 en 4 uur.
Dan, na het eten, een fiets of wandeltocht, badje en bedtijd, schrijf ik ‘s avonds nog een uur of 2.
Ik ben nog nooit met zoveel ritme en regelmaat productief geweest, ook zonder kind niet.
9-8
De telefoon gaat.
Even ben ik in de war: wat moet ik zeggen?
10-8
De tuinman komt wanneer ik in slaap ben gevallen met mijn dochter op schoot.
Mijn vriend geeft hem koffie.
Als ik beneden kom is het gras gemaaid.
Ik voel me een koningin in een paleis, dat ruikt naar koffie en vers gemaaid gras.
11-8
Ik begin me, zo nadrukkelijk in het huis van een schrijver, af te vragen hoe het leven van een schrijver eruit moet zien. Op de een of andere manier heb ik altijd het idee dat ik dit niet ben.
Een echte schrijver, zoals Holst, woont alleen met zijn poëzie. Daarin faal ik al: ik houd van mijn burgerlijke status als moeder en vriendin.
Daarnaast denk ik dat een schrijver, zoals Holst, hele dagen schrijft. En wanneer hij niet schrijft aan een boek, schrijft hij brieven. En in de sporadische tijd ernaast is hij vrolijk met zijn seksualiteit in de weer.
Zelf heb ik een enorm vol leven en een gezin waar ik van geniet, moet ik van alles doen om tijd vrij te maken om te schrijven en tekenen.
In plaats van andersom.
12-8
Het is natuurlijk onzinnig om een stempel te drukken op het schrijverschap.
13-8
In de omgeving zijn veel weilanden met paarden die heel af en toe uit een badkuip drinken. Verder is het hier te chique voor badkuipen in weilanden.
Voor het eerst krijgen mijn gedachten en gevoelens over de dood van Wim B. de volledige ruimte.
Ik schrijf aan een onaf gedicht, fiets langs de weilanden met paarden, en vervloek zijn dood.

14-8
Bij wijze van begroeting
Er staat een bos bloemen op de vensterbank
Geplukt van de struik aan de andere kant
de bloemen buigen, op de drempel, voor het raam
(dat zijn niet de bloemen die in de vaas, op de vensterbank, voor het raam…)
Wanneer de avond valt, tussen de heg en het weiland
denk ik dat je bent opgehouden te bestaan
in een weiland zoals hier met paarden
Ze moeten drinken – er staan immers badkuipen –
je kan opstaan, nat nog, zeggen: ik heb me vergist
Ik vind dat ik dit gedicht, dat nog lang niet af en goed is, nooit af moet maken.
Waarom een gedicht afmaken, voor iemand wiens leven nog niet af was?
16-8
De zomer is goed doorgebroken. We gaan vaak naar het strand, waar mijn dochter – die een hekel heeft aan baden – telkens als een jonge hond de zee in wil rennen.
Ze kan alleen nog niet lopen.
Ze zoekt met haar handjes mijn handen, en begint dan alvast met rennen.
Ik erachter aan.
‘s Avonds ben ik zo rozig van de zee dat ik niet kan schrijven.
Zie je, ik ben geen echte schrijver.
Relevante links:
Ik ben nog nooit met zoveel ritme en regelmaat productief geweest