Het thema van de symposiumdag op 11 december was ‘Verzinnen wat er staat’. Soms heb je als vertaler geen idee wat er in je brontekst staat en valt daar evenmin achter te komen, bijvoorbeeld omdat de auteur je vraag niet snapt of dood is. En soms weet je heel goed wat er staat maar kun je dat in je eigen taal niet zomaar letterlijk opschrijven.
In het eerste geval zul je gewoon moeten verzinnen wat er staat, in het tweede zul je een vrij maar geloofwaardig equivalent moeten verzinnen. Het aloude vertalersadagium ‘Vertalen wat er staat’ blijkt dus niet altijd werkbaar.
In zijn openingstoespraak toonde Peter Bergsma zich verheugd over de – inmiddels gebruikelijke – grote opkomst, meer dan 350 literair vertalers en andere belangstellenden, waarmee de Vertaaldagen structureel zijn uitgegroeid tot een van de grootste vertaalevenementen ter wereld. Geen doel op zichzelf, maar wel een bewijs van de bloeiende vertaalcultuur waarmee Nederland en Vlaanderen zich gelukkig mogen prijzen, een cultuur waaraan verder wordt bijgedragen door de letterenfondsen met hun steun voor literair vertalers, de vertalershuizen voor buitenlandse vertalers in Amsterdam en Antwerpen, het Expertisecentrum Literair Vertalen in Utrecht, het Lira Fonds, de Vereniging van Letterkundigen en publicaties over vertalen als Filter en Vertaalverhaal.
Oorlog in het alfabet
Aai Prins, vertaler Russisch-Nederlands, vertelde onder de titel ‘Oorlog in het alfabet’ als eerste spreker over haar vertaling van Zangezi van Velimir Chlebnikov, ‘een uit twintig zogeheten vlakken opgebouwd gedicht waarin de profeet Zangezi vanaf een klip in het bos zijn leer opdraagt aan mens en dier. Hij doet zijn tijd-, taal- en ruimtewetten uit de doeken, hij draagt mathematische formules voor die historische gebeurtenissen voorspellen, hij verhaalt van de oorlog tussen de krijgers van het alfabet, Er, Ka, El en Gè, en reciteert zijn klankschriftliederen in vogeltaal, godentaal en een kosmische sterrentaal. Ik ben van de school “Vertalen wat er staat”,’ aldus Aai. ‘Maar wat als je nou niet weet wat er staat? Of als er iets staat wat niet bestaat? Hoe vertaal je “zaoem”, die taal “voorbij het verstand” – die klanken uit de mond van een Rus, die een gemiddelde Nederlander niet uit zijn strot krijgt? Chlebnikov, zoon van een ornitholoog, voert in het eerste vlak van Zangezi vogeltjes ten tonele: een fitis, een gorsje, een zwaluw, een zwartgekopte grasmus en nog zo wat. De ogenschijnlijk simpele vertaling van de geluiden die ze maken, d.w.z. de transcriptie van de vogelstemmen in mijn Nederlandse versie, zit me nog altijd dwars. Zingt een zwartgekopte grasmus in Rusland anders dan in Nederland? Nee, dat zal toch niet? Maar bij Chlebnikov zingt-ie: “Bebotèoe-vevjat”, terwijl mijn anwb-natuurgids (Vogels van Europa) schrijft: “De zang begint met een wat krassend gebabbel, dat lijkt op dat van de tuinfluiterzang (‘wetwetwet’, of bij onraad: ‘tek’ of ‘tsjek’), maar eindigt in heldere fluittonen.” Chlebnikovs zwaluw zingt: “Tsiviet! Tsiziet!” – maar bij ons in Nederland doen ze: “Wit! Wit!” Of als alarmroep “Tsiwit! Tsiwit!” In mijn vertaling heb ik de zang van Chlebnikovs vogeltjes uiteindelijk getranscribeerd, maar ik vraag me nog steeds af of ik ze niet in het Nederlands naar anwb-voorschriften had moeten laten zingen. Hetzelfde (transcriberen) heb ik gedaan met de spraak van de goden Veles, Eros, Juno en Unkulunkulu in Zangezi. Voor Godentaal bestaan geen anwb-gidsjes. Diep in het duister tastte ik ook bij het elfde denkvlak van Zangezi, waarin de profeet de klok luidt voor wat in het Russisch ‘oem’ heet: letterlijk vertaald ‘verstand’. Dit woord ‘oem’ wordt eindeloos herhaald, steeds voorafgegaan door één lettergreep, waarvan de diepere oer-betekenis vermoedelijk alleen voor de dichter zelf duidelijk is geweest. Soms las ik er een vleug, een flintertje van een vage toespeling op een betekenis in, soms doemde er bij wijze van cadeautje zomaar een heuse betekenis op (waarvan je je dan weer kunt afvragen of Chlebnikov het wel zo bedoeld heeft). Of er ontstond een associatie in het Nederlands die het Russisch niet had, maar die in de zee van onbegrijpelijkheid niet misstond. En dan naderen we nu eindelijk de oorlog in het alfabet, de titel van mijn lezing. Het probleem was de letteroorlog zelf: de slachtpartij van de vijanden Er en El, Ka en Gè. Want nu verdreven de letters elkaar uit de woorden en ging het niet alleen om klankverschuivingen, maar ook om betekenisverschuivingen. En zo heb ik eindeloos woordenboeken doorgespit en ontelbare op elkaar lijkende woorden verzameld waarin steeds één of meerdere van de oorlogvoerende letters “sneuvelde” en de klank- en betekenisverschuivingen uit de brontekst min of meer overeind bleven. Of Chlebnikov tevreden zou zijn geweest met het resultaat, weet ik eigenlijk niet. Mijn vertaling van Zangezi is alweer 15 jaar oud, en ik heb me indertijd met gewone woordenboeken beholpen. Het zou misschien helemaal niet zo gek zijn om Chlebnikovs lettergevecht met moderne elektronische middelen te lijf te gaan.’
Een taal zonder hoofdletters
‘Hoe spreek je iemand aan met een hoofdletter (in een taal zonder hoofdletters)?’ was de titel van de lezing van Luk Van Haute, vertaler van Japanse literatuur. ‘Er zijn een paar dingen waarvan je zou kunnen zeggen dat ze vertalen uit het Japans net dat tikje anders maken dan uit pakweg het Engels of het Frans. Vooreerst is er het schriftsysteem. Japans wordt met rare tekens geschreven. Bijna tweeduizend jaar geleden dachten de Japanners: het zou wel handig zijn als we konden opschrijven wat we allemaal uitkramen, en dus deden ze wat ze destijds altijd deden: leentjebuur spelen bij de Chinezen. Ze noemen die tekens “karakters” of “kanji” (wat eenvoudigweg “Chinese tekens” betekent). Het probleem was dat het Chinese schrift helemaal niet geschikt was voor de Japanse taal, die geen linguïstische verwantschap heeft met het Chinees. Daarom moesten ze een aanpassing verzinnen in de vorm van een extra fonetisch systeem op basis van syllaben, of liever twee extra systemen, want waarom het makkelijk maken als het ook moeilijk kan? Grammaticaal is het Japans een behoorlijk vage taal, in tegenstelling tot het Latijn bijvoorbeeld, dat je in principe kunt ontleden tot je tot de enige correcte oplossing komt wat de betekenis betreft. Het Japans maakt maar in beperkte mate gebruik van vervoegingen, verbuigingen, werkwoordtijden, meervouds- of enkelvoudsvorm, voornaamwoorden enzovoort. Het laat dus vaak meerdere interpretaties toe, waarbij je op de context bent aangewezen. Ook worden persoonlijke voornaamwoorden in het Japans doorgaans niet uitgedrukt, tenzij om een klemtoon te leggen of om aan te geven dat er van onderwerp wordt veranderd. Ja, zult u zeggen, dat kennen we ook wel uit andere talen zoals het Spaans. Inderdaad, maar daar kun je een en ander afleiden uit de vervoeging van het werkwoord. Bij bebo, bebes en bebemos weet je wie er drinkt. Maar Japanse werkwoorden kennen geen vervoegingen, althans niet op basis van de persoon, of van enkelvoud en meervoud. In het klassiek Japans is dat nog erger. Zo erg dat de Japanners het ook niet meer weten (klassieke werken worden hertaald naar het modern Japans). Vooral bij klassieke Japanse teksten word je dan ook vaak gedwongen om te verzinnen wat er staat, in die zin dat je er dingen bij moet verzinnen die er in de brontekst niet staan.’
Sociolect en dialect
Vertaalwetenschapper Marjolijn Storm sprak over de rol van sociolect en dialect in de literatuur en gebruikte daarbij voorbeelden uit haar proefschrift, waarin ze de eerste Nederlandse en Duitse vertalingen behandelde van de eerste Poirot-roman van Agatha Christie, The Mysterious Affair at Styles. Vraag was: moet je iets verzinnen voor de stereotiepe spreektaal van de Engelse upper- en lower-class zoals die in de Engelse literatuur tot uitdrukking komt? Marjolijn: ‘Natuurlijk kent ook de Duitse literatuur dialecten, maar die beperken zich voornamelijk tot de streekroman – geschreven in een dialect van een bepaalde streek – en teksten waarin bepaalde figuren dialect spreken. Ik heb twintig Duitse romans uit de jaren 1910 tot 1940 gelezen om te kijken hoe dialect daar werd gebruikt (o.a. detectives, avonturenverhalen en romantische romans). Ik heb geen dialectgebruik gevonden. Dezelfde analyse van Nederlandse detectiveliteratuur uit deze periode toont een heel ander beeld. In boeken van F.R. Eckmar en A. Roothaert heb je soldaten, arbeiders en hospita’s die wél dialect spreken. Het verschil met de Engelse voorbeelden is dat het dialect herkenbaar is, b.v Amsterdams of Rotterdams. In Willy Corsari’s Het mysterie van de Mondscheinsonate dat op vele manieren met Christie’s roman vergelijkbaar is, vinden we de vrouw van de chauffeur die Amsterdams spreekt. Met andere woorden, in het Nederlands dialect en sociolect imiteren is mogelijk, het is al eerder gedaan en dus door de lezer geaccepteerd.’
Na het reclameblokje en de lunchpauze was het tijd voor het ‘Verzinspel’, bedacht en gepresenteerd door Astrid Huisman. Na dertien vragen was er een winnaar, Eva Wissenburg, die werd beloond met een boekenbon.
Cryptischer dan Mona’s glimlach
Harrie Lemmens, vertaler uit het Portugees, had zijn lezing de titel ‘Een vlindervlugge fladderfigaro’ gegeven.
Lemmens: ‘Verzinnen wat er staat. Deze woorden hebben hier de hele dag rondgezongen. Toen ik een aantal maanden geleden zag dat het thema van deze vertaaldagen “verzinnen wat er staat” was, dacht ik: hé, dat is bijna mijn definitie van vertalen. Meteen daarna schrok ik licht vanwege de uitleg die eraan werd gegeven. Dat je soms bij god niet weet wat er staat, of dat het nog cryptischer is dan een sfinx of de glimlach van de Mona Lisa, of dat de schrijver zich vergaloppeerd heeft aan een beeld of vergelijking, kortom, dat je er niet uitkomt en dan maar iets moet verzinnen omdat er toch iets moet komen te staan.
Het verzinnen als uiterste redmiddel dus. Voor mij is dat het nu juist niet. Verzinnen is elementair, verzinnen is wezenlijk. Geen ongebreidelde fantasie en op hol geslagen fantasten hebben we nodig, maar gewetensvolle, nauwgezet en secuur werkende wetenschappers. Die benadering. Je zou kunnen zeggen dat wij vertalers de lezer vooral moeten bedotten, voor de gek houden. Of nee, het is nog erger, we moeten hem een dubbele loer draaien: we moeten hem namelijk laten denken dat hij een andere taal, bijvoorbeeld Portugees, leest, en er tegelijk voor zorgen dat hij die vreemde taal leest met het gemak waarmee hij een oorspronkelijk in het Nederlands geschreven tekst zou lezen. We zijn dus, of we willen of niet, aan het manipuleren. Maar hoe ver gaat je vrijheid daarbij? Wat voor rek zit er in dit spel van dubbele schijn? Dat je je fantasie niet de vrije loop kunt laten, of, wat minder net uitgedrukt, dat je niet maar wat aan kunt rotzooien, is duidelijk.
Maar hoe moet het dan wel? Misschien – en ik besef dat ik nu iets gevaarlijks zeg – heeft het wel meer te maken met gevoel dan met verstand. Is vertalen toch meer intuïtie en taalgevoel dan wetenschap. Je zou kunnen zeggen dat vertalen een proces van verzinnen is. Maar wel verzinnen wat er staat, of wat er al staat. Ik begrijp nu ook beter waarom António Lobo Antunes altijd zegt dat een boek van hem in een andere taal niet meer van hem maar van de vertaler is. Dat klopt natuurlijk niet, maar het geeft wel aan dat vertaling en origineel zich tot elkaar verhouden als een Siamese tweeling. Ze zitten aan elkaar vast, lijken op elkaar, maar het zijn toch twee zelfstandige wezens.’
Schipperen
Harm Damsma en Niek Miedema, vertaalduo uit het Engels, bespraken in een soort ‘pas de deux’ niet zozeer het ‘verzinnen wat er staat’, als wel het ‘verzinnigen wat er staat’.
Niek: ‘Je kunt niet ontkennen dat een vertaler soms voor problemen komt te staan die hij op een creatieve manier zal moeten oplossen.’
Harm: ‘Dat moet een loodgieter soms ook. Maar in het gros van de gevallen lost ook die, net als de vertaler, de zich voordoende problemen met routineuze vakbekwaamheid op.’
Niek: ‘Ik vraag verder. Wat doe je als de grammatica in de brontekst niet klopt? Verbeteren of getrouw vertalen, dat wil zeggen fout Nederlands opleveren? En wat te doen als de beeldspraak niets verheldert of ronduit onzinnig is? Wat te doen, kortom, als je er zélf op aangekeken kunt worden? Want iemand leest je vertaling en denkt: die zin loopt niet. Waar kies je dan voor? Wil je een getrouwe vertaling en een slechte zin of een aangepaste vertaling en een goede zin?’
Harm: ‘Tsja, dat is inderdaad een probleem, en een dat voor velen hier wellicht herkenbaar is. Het zal bij niemand van ons opkomen de plot te veranderen. Het zal bij niemand van ons opkomen personages van andere eigenschappen te voorzien. Maar wat als de brontekst stilistisch rammelt? Althans naar óns idee. Want misschien houdt de schrijver juist erg van ketelmuziek.’
Niek: ‘Als Harm en ik samen een boek vertalen wisselen we onze teksten uit. We voorzien de vertalingen die we elkaar toesturen soms van voetnoten, om aan te geven dat we een bepaald probleem hebben gesignaleerd, maar niet hebben weten op te lossen, of om een op internet gevonden plaatje van een voorwerp of plek bij de tekst te voegen, zodat de ander er ook een duidelijk beeld van krijgt.’
Harm: ‘Een voorbeeld: de onlangs door ons vertaalde roman City on Fire, van de Amerikaanse dertiger Garth Risk Hallberg, een knap geconstrueerd, caleidoscopisch verhaal over New York aan het eind van de jaren zeventig, toen de stad in een diepe crisis verkeerde en zelfs onder financiële curatele was gesteld. Het boek zit vol personages van divers pluimage, van een kreupele adjunct-commissaris van politie tot een bomzaaiende punkrevolutionair, van de homoseksuele, aan heroïne verslaafde kunstenaar William, ooit erfgenaam van een immens fortuin, tot de spijbelzieke, spichtige, peenharige, geadopteerde tienerzoon van een doodbraaf joods echtpaar, van een Italiaanse vuurwerkmaker tot een depressieve broodschrijver, van een filosofisch ingesteld, in Californië opgegroeid meisje van schuchtere Vietnamese ouders tot een losgeslagen type met de bijnaam Sewer Girl (waarvoor wij de naam Smeerpijpje ‘verzonnen’).
Niek: ‘Maar nu de minder leuke problemen. Hallberg kreeg een voorschot van twee miljoen dollar voor zijn aangekondigde roman. En het is duidelijk dat hij zijn uitgevers waar voor hun geld wilde geven. Het boek telde bijna duizend bladzijden, die wemelden van de moeilijke, zelden gebruikte woorden, van de soms heldere, maar soms ook behoorlijk obscure verwijzingen, van de zinnen die meer wilden dan ze waar konden maken, en van de ambitieuze beeldspraak.’
Harm: ‘Je moet een schrijver kunnen vertrouwen. Waar je dat niet doet, en dat zal met reden zijn, ben je geneigd de kant van de lezer te kiezen. Vanuit de lezer gedacht wil je onzin weren, of tenminste verdoezelen. Wij vinden dat we, als het om zonden tegen de grammatica gaat, mogen ingrijpen. Als het om inhoudelijke onzin gaat, zijn we voorzichtig.’
Niek: ‘Misschien wel te voorzichtig. We hebben met dit boek in wezen flink zitten schipperen. Je wilt in de eerste plaats in de stijl en geest van de auteur werken. Maar je wilt toch liever ook geen flauwekul in je vertaling hebben. Ik ben heel benieuwd wat anderen hiervan vinden.’
Boekendokter in Frankfurt
Bart Moeyaert, artistiek intendant van het Vlaams-Nederlands gastlandschap op de Frankfurter Buchmesse 2016, gaf als laatste spreker een uiteenzetting over de plannen daarvoor en de manier waarop vertalers, en dan met name vertalers Nederlands-Duits, hierbij zullen worden ingezet. Een van die plannen: ‘Tussen twee hallen van de Buchmesse in wordt een kabinet ingericht van de Boekendokter, het concept van Thomas Blondeau zaliger, waarbij schrijvers, vertalers en andere boekenmensen de witte jas van de dokter aantrekken en lezers op doktersvisite komen, met een boek als remedie tegen elke kwaal — Nederlandstalige boeken in vertaling zijn natuurlijk het heilzaamst.’
Tot besluit van de symposiumdag, de inmiddels fameuze borrel niet te na gesproken, werd de Vertaalprijs van het Nederlands Letterenfonds uitgereikt aan Edgar de Bruin, onvermoeibaar vertaler en pleitbezorger van de Tsjechische literatuur in Nederland.
Op zaterdag 12 december werd in het Amsterdamse Montessori Lyceum weer de gebruikelijke workshopdag gehouden, met als ‘bijzondere’ edities een workshop ‘Presentatie van en voorlezen uit eigen (vertaal)werk’ en ‘De vertaler als professional: tips voor de beroepspraktijk’.
De lezingen
- Aai Prins - Oorlog in het alfabet
- Luk Van Haute - Hoe noem je iemand met een hoofdletter (in een taal zonder hoofdletters)?
- Marjolijn Storm - Verzinnen wat er staat. Sociolecten en andere fenomenen in Duitse en Nederlandse vertalingen van Agatha Christies The Mysterious Affair at Styles
- Astrid Huisman - Verzinspel
- Harrie Lemmens - Vlindervlugge Fladderfigaro - Vertalen is verzinnen wat er staat
- Harm Damsma en Niek Miedema - Verzinnigen wat er staat