Gerbrand Bakker
Juni
Tragiek en onvermogen
Juni is de tweede roman van Gerbrand Bakker, de schrijver die furore maakte met zijn in veel talen vertaalde debuut Boven is het stil. Heel verrassend begint Juni vanuit het perspectief van de oude koningin, Juliana. Zij bracht op 17 juni 1969 een werkbezoek aan de gemeente Wieringerwaard. Juliana, die nog wel eens het protocol doorbrak, geeft hier ineens aandacht aan een vrouw en kind die te laat aan komen fietsen.
Het gezin waar de moeder en het kind bij horen, de familie Kaan, staat centraal in de rest van de roman. Veertig jaar later heeft moeder Anna Kaan zich verschanst op het stro, op de zolder van de oude schuur, met een fles advocaat en een zak bokkenpootjes. Kleindochter Dieke, vijf jaar, vraagt zich af waarom oma niet naar beneden komt.
Via steeds wisselende perspectieven krijgt de lezer stukje bij beetje de informatie over het drama wat zich diezelfde dag van het Koninginnebezoek heeft afgespeeld. Het dochtertje van twee werd doodgereden door de bakker van het dorp. Via de monologue intérieur leert de lezer hoe verschillende personages die dag hebben beleefd en hoe deze dag hun leven voor altijd heeft beïnvloed.
Veertig jaar later zijn twee van de drie broers op een snikhete dag het graf van het doodgereden meisje aan het opknappen.
Het lijken allemaal mislukte levens. Klaas, de oudste zoon en de enige die getrouwd is en een kind heeft, doet zo’n beetje niets meer. De koeien zijn weg en de boerderij valt langzaam door achterstallig onderhoud uit elkaar. De jongste zoon Johan praat na een motorongeluk langzaam en ongeremd wat soms hilarische taferelen oplevert .
Zoon Jan is op een bepaalde manier de centrale figuur van de roman. Hij heeft afstand genomen en woont op Texel. Hij wordt tijdens het bezoek aan de begraafplaats, herinnerd aan de jongen met wie hij zijn eerste homoseksuele ervaringen opdeed, en die nu – zo blijkt later – werkt in het gezinsvervangend tehuis van Johan.
Als de dag ten einde loopt, doen vader en de zonen nog een poging moeder naar beneden te krijgen, maar alleen de lege advocaatfles landt op de begane grond. Johan wordt teruggebracht naar zijn gezinsvervangend tehuis, Jan neemt de trein richting de veerboot, maar lijkt zich te bedenken.
Bakker heeft een bondige, soms wat trage stijl waarin hij geweldig goed de wereld van zo’n Noord-Hollands dorp veertig jaar geleden, kan oproepen. De wereld van een bord Bambix-pap, de bakker met zijn nieuwe Volkswagen-bus, kinderen in gebreide vestjes bij het Koninginnebezoek.
Juni speelt zich net als Boven is het stil af in een boerenmilieu, waarin weinig wordt gezegd en al helemaal niet gecommuniceerd over emoties. Dialogen als ‘Honger? Neu’ zijn heel gewoon. Met zijn onderkoelde stijl weet Bakker het gevaar van sentimentaliteit – het gaat om de dood van een kind – te vermijden en toch de lezer te ontroeren. We zien vastgelopen familierelaties vol onbegrip en verstikte woede, maar net als in zijn debuut valt er ook wel wat te lachen of te glimlachen.