Stephan Enter
Spel
Het maximale effect met zo min mogelijk middelen
Stephan Enter beschikt, zo bewees hij in zijn vorige twee boeken al, over een zéér fijne pen. Uitgebreid neemt hij de tijd om details in de sfeer, de omgeving en het karakter van zijn personages uitvoerig en sensitief te beschrijven. Geen luidruchtig straatrumoer, opwindend stadsleven van drank, drugs of rock & roll, maar een ijle, ontroerende, nu eens opgewekte, dan weer duistere sfeer treffen we ook aan in Enters nieuwe roman, waarin een aantal scènes uit de jeugd van een intelligente, sensitieve dorpsjongen wordt beschreven.
Norbert Vijgh is een schuchtere, zelfbewuste jongen, een tikje angstig wellicht, zeer gevoelig, misschien wel overgevoelig voor alles wat zich in zijn omgeving afspeelt. Norbert is familie van een personage dat we goed kennen uit de Nederlandse literatuur; Stephan Enter hoort thuis in de heldere, realistische literaire traditie van Vestdijk, Reve en Rosenboom.
Veel spectaculairs gebeurt er niet in de jeugd van Norbert Vijgh, die de lezer in het boek ziet opgroeien van tiener tot puber tot jongeman. Er komen slechts rimpelingen in het water van zijn jonge leven, maar dat wil niet zeggen dat het water niet donker en diep kan zijn. Steeds dringt de wereld binnen in Norberts veilige binnenwereld, waar de mijmering en de fantasie heersen. In het openingshoofdstuk, ‘Vogeltaal’, ontdekt Norbert tijdens het indiaantje spelen in het bos bij zijn geboortedorp voor het eerst van zijn leven een neger. Tot zijn verrassing en opwinding ontstaat er een vriendschappelijke band met de zwarte man, die abrupt en tot zijn verdriet weer wordt afgebroken als ‘Soefi-Ali’ het dorp weer verlaat.
Dat louterende patroon is een constante in de hoofdstukken, die eigenlijk stuk voor stuk korte verhalen met een sterke plot zijn. Norbert wordt gedwongen een spel te spelen met de buitenwereld – ziedaar de titel – maar het spel is hem diepe ernst. Hij ‘wint’ het spel ook lang niet altijd, voor zover dat al mogelijk zou zijn. De bewustwording van de volwassen realiteit betekent nogal eens een verlies van de naïeve of bravoure jongensgedachten waarin hij zich koestert. ‘Misschien was nu, op je achttiende, de tijd waarin je fantasie naar alle kanten stuiterde voorbij en veranderde ze in een loden kogel die nauwelijks voort te rollen was,’ denkt Norbert ergens.
Daar, op de drempel van volwassenheid, spreken de figuren op de gebrandschilderde ramen in de kerk tot Norbert, valt hij van het geloof van zijn vader, wordt hij verliefd en vrijt voor de eerste maal met een meisje. Hij ziet tot zijn verschrikking de puisten op de hoofden van zijn schoolvriendjes groeien, wordt vernederd door een stel opgeschoten jongens en gaat voor het eerst met de trein naar het buitenland. Allemaal cruciale initiatieriten.
In het laatste hoofdstuk, ‘Scrabble’ – in ieder hoofdstuk wordt ook daadwerkelijk een ander spel gespeeld -, waarin Norbert met zijn grootmoeder naar Zwitserland vertrekt voor een vakantie, maakt Enter nog eens duidelijk waar het in dit boek om te doen is. Met minimale middelen wordt een maximaal effect bereikt. Juist door het liefdevolle portret van de frêle ‘grootmama’ – ogenschijnlijk geen spectaculair materiaal – te beschrijven door de ogen van haar haast volwassen, liefdevolle kleinzoon weet hij indruk te maken en te ontroeren. Stephan Enter beheerst het spel. Ragfijn, trefzeker en subtiel.