Tonke Dragt
De brief voor de koning
A gripping knightly epic
Wie Tonke Dragt zegt, zegt ridders. Ridders en futuristische werelden. Slechts twee van haar lijvige jeugdromans, De zevensprong (1966) en De torens van februari (1973), spelen zich af in onze tijd, maar ook daarin lopen fantasie en werkelijkheid in elkaar over.
Dragt (1930), geboren in Batavia, Nederlands-Indië, zat tijdens de Tweede Wereldoorlog drie jaar gevangen in een Jappenkamp. Om aan de grauwe werkelijkheid te ontsnappen schreef en tekende ze verhalen in oude rekenschriftjes, waar ze de sommen uit gumde, of op wc-papier als er geen ander materiaal voorhanden was. Schrijven en tekenen als escapisme uit een wereld die hard en ingewikkeld is – in het kamp werd het fundament gelegd voor een dubbel kunstenaarschap dat een leven lang zou duren. De verhalen die Dragt in haar tienerjaren schreef echoden sprookjesachtige ridderavonturen en de science-fictionromans van Jules Verne en ook die twee genres zou ze trouw blijven. Haar debuut in 1961, De verhalen van de tweelingbroers, speelt zich af in een middeleeuws aandoende wereld, waarin twee broers die elkaars spiegelbeeld vormen wonderlijke avonturen beleven tussen troubadours, ridders en kasteelheren. Het motief van de dubbelganger, in de vorm van een tweeling of als afsplitsing van één figuur, zou een constante in haar oeuvre worden. Later dook het onder meer op in De torens van februari, dat zich afspeelt in twee spiegelbeeldige werelden, waartussen alleen gereisd kan worden op schrikkeldag.
Twee jaar na haar debuut publiceerde Dragt De brief voor de koning, dat als haar belangrijkste boek wordt beschouwd. In een universum opgetrokken uit dikke kasteelmuren, donkere wouden en steile bergkammen ontvangt de schildknaap Tiuri in de nacht voor zijn ridderslag een geheimzinnige opdracht. Wat volgt is een avontuurlijke queeste, doorspekt met sprookjesmotieven en elementen ontleend aan de Arthurlegenden, die lezers bijna een halve eeuw na verschijning nog altijd aan de bladzijdes gekluisterd houdt. Het boek werd bekroond als Kinderboek van het Jaar, de voorloper van de Gouden Griffel, en werd ruim veertig jaar later uitgeroepen tot het beste kinderboek van de afgelopen vijftig jaar. In 1965 volgde het al even spannende vervolg, Geheimen van het wilde woud, waarna er een eind kwam aan de groots opgezette ridderromans. Er verscheen een eigentijds boek en de schrijfster schreef enkele kortere verhalen en toen ging in 1969 het roer radicaal om. Dragt publiceerde Torenhoog en mijlen breed, een intrigerende toekomstroman, gesitueerd op de planeet Venus. Gaandeweg kregen haar boeken een filosofischer karakter. Binnen de grenzen van door de schrijfster zorgvuldig opgebouwd universa zijn de personages steeds op zoek naar het geheim van het leven, naar wie ze zelf zijn. Daarbij experimenteert Dragt graag met de magie van het dagelijks leven; over de gebeurtenissen hangt vaak een zweem van raadsels en mysterie.
In 1976 werd Tonke Dragt onderscheiden met de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur, vanwege haar fantasierijke, ingenieus geconstrueerde verhalen, die passen in de traditie van Tolkien, C.S. Lewis en Michael Ende.