Taal zonder mij
Ergens in Taal zonder mij noemt Kristien Hemmerechts zichzelf ‘de inadequate ghostwriter’ van de autobiografie van haar overleden man, de dichter Herman de Coninck. Een autobiografie van De Coninck kan dit boek natuurlijk nooit zijn, maar door zichzelf de ghostwriter van de autobiografie van haar overleden man te noemen, geeft Hemmerechts prachtig aan hoe dat voelt: de dood van degene die je het meest nabij was en die je, als absoluut en definitief afwezige, op een onmogelijke manier nog steeds het meest nabij ís.
Meteen aan het begin laat Hemmerechts zien zich bewust te zijn van de valkuilen die het schrijven van een ‘weduwenboek’ met zich meebrengt: sentimentaliteit, exhibitionisme, het veralgemeniseren van privé-verdriet, bezitterigheid ook waar het gaat om de herinneringen, uiteindelijk een vorm van narcisme - al gebruikt ze dat woord niet. ‘Zwijgen is veiliger dan spreken’, schrijft ze, en: ‘Ik slinger tussen de behoefte om te spreken en het verlangen om te zwijgen, om door stilte mijn herinnering aan hem, mijn Herman, intact te laten’.
Ze kiest voor het spreken; ze is nu eenmaal schrijfster. Maar ze beseft dat ze elk woord moet wegen om niet in dat spreken de herinnering juist te verspelen. Ze neemt met andere woorden tegenover de taal zelf - en misschien voor de eerste keer in haar bestaan als prozaïste - de houding aan van een dichter. Dat dient om sentimentaliteit en erger te vermijden of dan toch althans te controleren, en het brengt haar zeer dicht bij wat haar man was: een dichter over wie vaak is gezegd dat zijn werk te sentimenteel en autobiografisch was. Een dichter die zelf voortdurend op de rand balanceerde waarop Hemmerechts zich hier in evenwicht probeert te houden: die tussen het private, al te particuliere en anekdotische, en het algemene, al te filosofische.
De Conincks poëzie is voor Hemmerechts dan ook het medium bij uitstek om het verhaal over ‘haar Herman’ te vertellen. De gedichten bieden haar voldoende mogelijkheid om de biografische achtergrond, en daarmee de intimiteit van hun gezamenlijke leven, te beschrijven en daarin toch het evenwicht te bewaren. Daarbij blijkt zich in het oeuvre van De Coninck een ontwikkeling voor te doen die zijn manier van leven én de wijze waarop hij stierf nog eens herhaalt. Van poëzie waarin noch het eigen ik werd betwijfeld, noch de mogelijkheden van de taal om dat ik gestalte te geven, ontwikkelde De Coninck zich tot een dichter die zich steeds meer uit zijn eigen gedichten leek terug te trekken, totdat alleen een ‘Leeg gedicht. Taal zonder mij. Betekenis’ overbleef.
Het is wat zijn poëzie voortaan voor Hemmerechts altijd zal zijn: taal zonder hem.Maar juist daarin maakt ze duidelijk wie Herman de Coninck voor haar was. Voor haar alleen. De manier waarop ze dat laat zien, maakt dat de lezer beter dan ooit begrijpt wat het is om een dierbaar iemand te moeten missen.