Het jaar van de man
Een boek dat de initiatie beschrijft in wat men volwassenheid noemt
Het jaar van de man, het debuut van de Vlaamse schrijver Yves Petry (1967), begint met een niet mis te verstane beschrijving van de inzettende herfst, die wordt beschreven als een plotseling uitbrekende ziekte. Wolken zijn ‘een opeengepakte grijsheid vol purperen builen die over heel haar lengte en breedte neerkletterde op alles wat zich buiten waagde’. En even verder heet het: ‘De aarde werd verkracht. Ondersteboven gespat kotste ze modder uit, en gras, en haar laatste bloemen’. Het is in deze hoedanigheid dat de herfst wordt begroet door de hoofdpersoon van dit boek, Helm Steen, en het is ook als zodanig dat hij er - in tegenstelling tot alle andere mensen, meent hij - van geniet. Want voor hem is de herfst alleen in deze gedaante pas werkelijk herfst, ‘gezond’, zoals hij het wat paradoxaal noemt.
Daarmee wordt Helm onmiddellijk neergezet als een buitennissige persoon, iemand die zich op zijn manier verzet tegen alles wat zijn omgeving van hem verwacht en als normaal beschouwt. Het is in aanleg een puberaal verzet, dat er bijvoorbeeld niet alleen toe leidt dat hij zijn eigen huis verwaarloost, maar ook het huis van vrienden waarvoor hij, inclusief de levende have, gedurende hun afwezigheid zou zorgen. Ook verzet Helm zich tegen de raadgevingen van zijn vader, die hem uitlegt dat het doel van het leven uiteindelijk orde is. Maar al snel wordt duidelijk dat het in dit boek om meer gaat dan de bekende tegendraadsheid van de adolescent. ‘Ik heb niets tegen orde’, zo antwoordt Helm bijvoorbeeld zijn vader, maar de orde die hij nastreeft is niet die van de mensen; zij is die van de wereld zelf. ‘De wereld is rigide ingericht. Hij ontspruit niet aan het hoofd van een slaper, en evenmin aan het hoofd van een waker. Hij ontspruit gewoonweg niet aan het hoofd van een mens’.
Zijn streven krijgt daarmee onmiddellijk mystieke trekken: hij zoekt naar de eenheid met die, niet door menselijk denken en handelen aangetaste wereld. Het verklaart waarom Helm op een zeker moment zijn heil zoekt in een relatie die mensen ‘tegennatuurlijk’ noemen. Zijn verhouding met een jongen die hij Zondag noemt lijkt hem aanvankelijk de mogelijkheid te bieden om buiten de gebruikelijke relatievormen te blijven. Bovendien ontmoet hij Zondag op het moment dat die in wanhoop in een kanaal is gesprongen; hij is met andere woorden iemand die het leven zoals de mensen het zien, heeft opgegeven. Het jaar van de man laat zich lezen als het verslag van de aanvaarding van tekortkomingen, als een boek dat de initiatie beschrijft in wat men volwassenheid noemt. Maar tegelijkertijd blijft het, in zijn beeldende, verheven stijl en in zijn dwarse, soms zwartgallige, soms hilarische filosofie, tegen de grenzen van een al te eng omschreven menselijkheid aanbotsen.